1926 -1932

De Eerste Nassaustraat

image001Opa’s einde, op 12 juli 1926 om kwart over acht, kwam op een moment dat we midden in een verhuizing zaten. Alles stond letterlijk en figuurlijk op zijn kop. Moeder raakte meer en meer gestrest. Alle bezittingen lagen her en der verspreid, of zaten nog in dozen. Hoe waren we in die situatie terechtgekomen wel, moeder had de woning van vaders broer Rikus en zijn vrouw Stien Susan in de Eerste Nassaustraat gezien en vond die veel beter dan ons huidig onderkomen. Toen ze door haar schoonfamilie werd getipt dat de woning boven hen vrij zou komen, werd na enig overleg met vader beslist dat ze zouden proberen het huis te huren. De kinderen hadden niets te vertellen. Inspraak bestond toen niet, en moeders wil was wet. De huiseigenaar had na controle van onze wijze van bewoning, geen bezwaar en rond 12 juli werd er verhuisd. Zie rode pijl op de kaart. Opa’s overlijden beïnvloeden wel de prettige vernieuwingssfeer die rond de verhuizing hing. Moeder was erg op haar vader gesteld. Ondanks dat, weigerde ze om mee naar de begrafenis te gaan. Ze wilde zelfs de stoet niet zien die op weg naar het kerkhof Sint Barbara aan de Spaarndammerdijk, langs de fabriek reed. Het personeel stond langs het trottoir opgesteld Voor de fabrieksingang stopte de lijkkoets en een van de directieleden haakte met behulp van een doodgraver een krans aan de koets en nam daarna plaats bij oma Wolschrijn in het volgrijtuig. Moeder heeft de afkeer van teraardebestellingen, tot het eind van haar leven volgehouden. Zelfs bij het overlijden van gezinsleden. Ze was bang voor alles dat met dood te maken had. Vader is met andere belangstellenden wel achter de koets meegelopen. Willy en ik hebben de ceremonie bij de fabriek vanaf de wallenkant van de Wittenkade gevolgd. De fabriek stond namelijk niet zover van onze nieuwe behuizing vandaan, op de hoek van de Van der Duynstraat en de Wittenkade. Dit was, van ons af gezien aan de overkant van de kade. Het gebeuren heeft niet zo’n grote indruk op me gemaakt. De kosten van de begrafenis waren voor het gezin een rib uit het lijf. Maar ja, oma vond dat het moest gebeuren zoals het hoorde en vooral niet laten merken dat je het arm had.
Begrafenis derde klas A fl.310.--
Rouwbrieven fl. 7.50
Porto fl.1.00
H.H. Mis in de kerk fl.5.--
Doodshemd fl.5.--
Extra rijtuig fl.27.50
Omrijden personeel fl.42.--
Transport van het gasthuis fl.45.--
  fl 403,50

Na de ter aardebestelling, stuurde oma een plant en een brief naar het verplegend personeel van barak 12:

Hiermede vervullen we onze plicht U allen een harte­lijk woord van dank toe te voegen, voor de liefderij­ke en zorgvolle verpleging van den heer A. Wolschrijn tijdens zijn ziekbed tot aan het stervensuur hem aangedaan. Hij is ontslapen, maar als wakker aanden­ken bieden wij U deze palmpot aan ter nagedachtenis.

Hoogachtend De Weduwe Wolschrijn-De Jong en kinderen

image002Het Nassau wijkje behoorde niet tot de staatsliedenbuurt maar lag er, slechts gescheiden door de Wittenkade, tegenaan. Je had er de Nassaukade, het Nassauplein, de Eerste- en Tweede Nassaustraat en de Wittenstraat die de Tweede Nassaustraat met het Nassauplein verbond en de Eerste Nassaustraat kruiste. Het waren, in vergelijking met de straat die we hadden verlaten, zeer brede straten Ons nieuwe huis stond in de Eerste Nassaustraat op nummer 32. Van de zes jaar dat wij er woonden weet ik niet zo erg veel meer. Veel spectaculairs zal er dus niet zijn voorgevallen. Een paar dingen kan ik me nog wel voor de geest halen Het huis stond dicht bij de Wittenkade vlak naast een kleuterschool. Het had twee groen geschilderde voordeuren en een etalage raam op begane grond. De rechtse deur gaf toegang tot een groentewinkel. Als je de andere deur open deed kwam je in een vrij lange gang. De trappen waren veel breder dan die van onze vorige behuizing en gaven toegang tot drie woonetages en een zolder. Er waren voor en achterwoningen die onderling verbonden waren door net zo’n lange gang als na de entree. Wij woonden drie hoog achter. In de voorwoning woonden een echtpaar waarvan de vrouw invalide was en de man blind. De broer van de vrouw was kleermaker en woonde bij hen in. Twee hoog voor woonde de familie Hopman, een echtpaar met een zoon. Mevrouw Hopman had het hoog in de bol en zocht weinig contact met de andere buren welke zij beneden haar stand vond. In de achterwoning van de tweede, huisden dus oom Rikus en tante Stien met hun kroost. Onder hen zetelden de Hettema’s. Een echtpaar met een paar kinderen, hoeveel is me ontschoten, wel weet ik nog dat het aardige mensen waren. Op één hoog woonde de familie Steeksma: vader, moeder en twee kinderen Een dochter die Wiesje heette en zoon Frans. De beide kinderen waren van dezelfde leeftijd als Willy en ik. Dat ik wat uitgebreider over hen praat komt doordat zij, toen onze voorburen gingen verhuizen, zij in hun plaats op de derde kwamen te wonen en wij met Wiesje en Frans wat meer bevriend raakten. Onze woonruimte bestond uit een woonkeuken met één schuifraam, een woonkamer met twee schuiframen en een alkoof met twee bedsteden. Vader en moeder sliepen in de alkoof Ali en Willy in een zwart ijzeren, met koperen knoppen versierde twijfelaar die naast de schoorsteen in de kamer stond. Ik sliep op een divan die voor het raam zijn plaats had.

In de woonkeuken tegen de muur, vanaf de deur gerekend links, was een hoge schouwachtige schoorsteen waarvan de mantel steenrood geverfd was en de achtermuur en de zijmuren - zoals het in de volksmond genoemd werd - geblakwarnist*waarin een gietijzeren zwarte "Godin" kolenkachel stond waarmee ’s winters het huis werd verwarmd en waarop dan ook gekookt werd. Als in de zomer de kachel niet brandde werden de maaltijden bereid op oliestellen van Haller, die op de ‘dode’ kachel waren geplaatst Er stond ook een zogenaamde ‘blauwbrander’ (een petroleumvergasser) bij, die ook als kooktoestel gebruikt werd. Op de wat kille dagen deed hij dienst als kachel. Water voor thee en koffie werd gekookt op een klein vierkant donker groen gasstelletje dat in het hoekje op de aanrecht stond. Die aanrecht stond tegen de muur tussen ‘schouw’ en buitenmuur. In die muur was een groot schuifraam met brede vensterbank. Boven die aanrecht waren twee planken boven elkaar aangebracht. Op de bovenste stonden wat minder frequent gebruikte attributen en twee groen geëmailleerde emmers met een gouden bies. Op de een stond in witte letters Aardappelen en op de ander Groenten. De onderste plank werd bevolkt door diverse maten pannen. Er onder hingen koekenpannen, een groen lepelrek en een eveneens groen geëmailleerd zand, zeep en soda rekje Aan de andere kant van de schouw was op tafelhoogte een plank bevestigd waar de broodtrommel opstond. Haaks daarop was een glazen kast geplaatst waarin onder andere het serviesgoed zijn plaats had. Tegen de rechter muur stond een tafel met stoelen. Het was de eet en doe plaats van het gezin. Behalve eten werden er ook spelletjes op gedaan, naai- en verstelwerk verricht, en meer van die werkzaamheden die in een gezin gedaan moesten worden. De W.C. - een houten plee die wel op de riolering was aangesloten - was op de gang naast die van de voorburen. De zolder die uit met latten afgebakende ruimtes, voor elk gezin één bestond, was een fijne speelplaats. Frans en ik, hebben samen er heel wat uren door- gebracht. Ook de lange gang tussen de beide woningen was een ideale plek om te spelen.

Het jaar 1926 was toch niet zo’n gelukkig jaar. Niet alleen opa’s dood bracht beroering maar ook vaders gang naar Sanatorium Hooglaren veroorzaakte veel ongenoegen. Zijn longen waren niet helemaal je dat. De arts van de G.G.D. op de Achtergracht, waardoor vader regelmatig gecontroleerd werd, adviseerde hem om in een bosrijke omgeving de longen te zuiveren. Gelukkig werd het, het Gooi. Dat was niet zo ver weg en konden zondags op bezoek. Regelmatig gingen we met de Gooise tram naar Laren. Heen en weer werden postkaarten gestuurd. Uit de tekst die moeder op een kaart van 7decemder 1926 schreef, valt af te leiden dat er ook soms met een auto werd gereden.

L*man ik ben zondag goed over gekomen en een zondag
gaat die auto weer gewoon. Man ik heb een mooie tasch
gekregen en een letter. Ik kan niet verder schrijven want
ik heb het zoo druk. Ali is in Amstelveen maar ik hou het
zoo niet uit. Nu moet ik waschen en mijn jurk doen. Nu
meer weet ik niet te schrijven als de groeten van je lhbd*
vrouw en kinderen.

image003Moeder die met het gebeurde van haar vader voor ogen liep was ontzettend angstig. Nu vader ook al in het sanatorium lag werd alle aandacht op mijn gezondheid gericht. Ik kreeg iedere ochtend een bord havermout en moest veel melk drinken. Als het weer wat kouder werd of het waaide flink, dan moest ik een das om en een muts op mijn hoofd die vaak de lachlust van mijn schoolvriendjes opwekte. Dit had tot gevolg dat ik, zodra ik uit het gezicht van het ouderlijk huis was de muts in mijn zak stopte. Bij elk kuchje van mij werd ze bezorgder. Alle instantie liep ze af om ook mij in een long zuiverende omgeving te krijgen. Ze kreeg haar zin. Zes weken heb ik in een vakantiekolonie van Trein 8.28 doorgebracht. Ik vond het verschrikkelijk. Mijn moeder was een vrij harde opvoedster, maar de mevrouw onder wiens gezag ik geplaatst was, was tien maal erger. Een afschuwelijk mens. Ik heb de tijd uitgezeten, maar heb wel heel lang mijn moeder kwalijk genomen dat zij gezorgd had dat ik in Petten terechtkwam. Als ik me goed herinner was vader met een goed half jaar weer thuis. Het leven hernam gelukkig weer zijn gewone gang. Een van de dingen die ik beslist nooit zal vergeten is: dat ik er kennis maakte met de voor- en nadelen, de nadelen waren in de meerderheid, van de ‘grote’ school. Het was een openbare school die genoemd was naar Filips van Nassau. Een erflater van Willem van Oranje. De school stond in de Tweede Nassaustraat, een drukke winkelstraat waar de trams 10 en 12 van af de Nassaukade komende, doorheen reden. Zij hadden als eindpunt respectievelijk de Van Hallstraat en de Spaarndammerstraat.
image004Een van de kaarten die ik naar huis stuurdeDe school stond in het eerste stuk tussen de Nassaukade en de Wittenstraat in. Om binnen te komen moesten we door twee grote groene deuren die om negen uur werden afgesloten. Via deze deuren kwam je op een binnenplaats die links werd afgeschermd door een hoge schutting, rechts door blinde muren van huizen en recht voor uit het schoolgebouw. Die bestrate binnen plaats werd tijdens het speelkwartier als speelplaats gebruikt. De klaslokalen waren ingericht volgens het gebruikelijk patroon in die tijd. De bekende tweepersoons met geel gekleurde houtnerfmotief beschilderde houten banken voorzien van opbergplaats voor schrijfapparatuur, een inktpotje en schuifbare bladen die het inktpotje en het pennenbakje bedekten als zij werden verschoven en waaronder een vak voor boeken en schriften. Aan de muren hingen de gebruikelijke schoolplaten. In de laagste klassen met voorstelling uit de Ot en Sien verhalen. In de hoogste klassen waren zij verluchtigd met historische voorstellingen. Van de leerkrachten herinner ik me dat we in de eerste paar klassen een juffrouw hadden, namen zijn me ontschoten, en van de hogere klassen de ‘bovenmeester’ Rozenbroek die de zesde klas had. Tegenwoordig heet dat schoolhoofd of directeur. Een wat kale besnorde gedrongen man. Het was geen gemakkelijk heerschap die absolute gehoorzaamheid eiste. Hij regeerde met straffe hand. Was je niet bij de les af deed je dingen die de gramschap van meester opwekten, dan werd de liniaal gebruikt om je weer in het gareel te krijgen. De jongens kon hij ook wel eens bij hun kuif pakken en het hoofd hard achterover trekken. Voor zo ver ik mij kan herinneren is het mij nooit overkomen. De rapporten wijzen uit dat ik geen lastig kind was. Op school tenminste. De cijfers voor vlijt en gedrag variëren. Drie, drie en een half en vier. Tegenwoordig zou men dat zeer lage cijfers vinden, maar toen was het hoogste cijfer geen 10 maar 5. De waardering van de leerkrachten voor mijn schoolwerk verschillen van jaar tot jaar. Dan weer goed en dan weer slecht. Ter illustratie de cijfers waarmee ik op 15 juli 1932 de lagere school verliet. Ik was toen 11 jaar. Op 6 oktober zou ik 12 worden.

Lezen 3  
Schrijven 2 Ik was geen ster in schoonschrijven
Rekenen 4  
Nederlandse taal 3 Grammatica, niet mijn sterkste kant.
Schrijven 2 Ik was geen ster in schoonschrijven
Aardrijkskunde 4  
Geschiedenis 4  
Zingen 3  
Tekenen 3 ½  
Gymnastiek 2 ½ Daar ben ik nooit een uitblinker in geworden.

Dit alles overziende kom ik tot de conclusie dat ik een middelmatige leerling ben geweest. Ik kan de oorzaak van mijn instabiele leervermogen niet meer terughalen. Waren het de leerkrachten, lag het aan mijzelf of waren de huiselijke omstandigheden de daders? Wat dat laatste betreft ben ik zo goed als zeker dat die het niet waren, want we hadden, er nu op terug kijkend, een vrij rustig en plezierig gezinsleven. Maar daarover straks. Eerst nog even de school. Door een foto van een groep kinderen voor een groot gebouw weet ik nu dat we drie dagen met de schoolklas naar het vakantiekinderhuis in Valkenveen zijn geweest. Op de foto sta ik naast de met hoed getooide en van een ‘vadermoordenaar’*met stropdas voorziene meester Rozenbroek. Namen van de klasgenoten komen niet meer in mij op. Ja toch, drie. De tweede rechts van mij, naast het meisje, is Bernard van Duin. Waarom ik mij hem nog speciaal herinner wel: hij was bezadigder in doen en laten dan de anderen had al de baard in zijn keel en leek volwassen. Ik keek tegen hem op. De tweede naam is Jan Heukelom, hij is de derde van rechts achteraan. Zijn naam is blijven hangen omdat hij kort na ons verblijf in Valkenveen aan hersenvliesontsteking overleed. De mededeling daarvan in de klas heeft grote indruk op mij gemaakt. Die indruk werd mede bepaald doordat Jan, de knapste jongen van de klas, zomaar dood kon gaan. Onbegrijpelijk voor mij toen. De derde is, hoe kan het anders, die van mijn buurjongen Frans Steeksma.Hij staat op de kleine foto die rechts boven is afgebeeld, uiterst links. Dat hij nog in mijn herinneringen leeft, is van zelf sprekend. Met hem liep ik van en naar school. Met hem bracht ik een grootdeel van mijn vrije tijd door, binnenshuis of op straat. Toen kon je nog buiten spelen. Op de foto rechts onder sta ik achteraan met mijn hand in mijn zak.

image005 image006 image007

Drie dagen naar Valkenveen. Achterste rij derde van links naast de meester Bram. Foto rechts boven gemaakt door Bram. Staande links Frans Steeksma. Foto rechts onder Staande derde van links Bram.

Buiten Spelen

Zomers mocht ik, net als vele anderen, na de avondmaaltijd nog een uurtje naar buiten. Met kinderen uit de buurt werden dan allerlei spelletjes gedaan. De jongens vermaakten zich met: Dievie met verlos, bok-bok- berrie, tollen en pinkelen. De meisjes, waar onder zus Willy, hielden zich bezig met touwtje springen, diabolo en kringspelen. Bij dat laatste mochten de kleinere jongens, waaronder ik, soms meedoen. De grotere jongens ver- waardigden zich soms ook om mee te doen, maar dat was meer om indruk op sommige meisjes te maken. Bij het touwtje springen probeerde ze met acrobatische toeren de aandacht te trekken. Wat de kringspelen betreft, denk aan ‘Schipper’ mag ik overvaren, ‘Groene zwanen witte zwanen’, ‘Drie is teveel’, ‘Zitten m’n Japie, zitten m’n Japie zit, en ‘Er zit een rover in het bos hoeveel stappen voorwaarts’. Ik weet niet of deze spelen tegenwoordig nog gedaan worden. Voor de zekerheid hier een paar korte beschrijvingen.

Bij ‘Dievie met verlos’ werd een bepaalde plek in de straat, meestal een lantaarnpaal of een stukje muur, tot gevangenis gebombardeerd. Een stuk straat werd tot speelterrein uitgeroepen. Bij ons was dat het stuk van de Wittenkade tot het kruispunt Wittenstraat. De spelers werden in twee groepen verdeeld. Een deel moest als bewaker optreden. De rest werd tot dieven gebombardeerd. De taak van de bewakers laat zich raden. Zij moesten de dieven, die zich over het speelveld verspreid hadden, proberen op te pakken en in het gevang zetten. Als de gevangenis bezet was werd het pas leuk want dan moesten de andere dieven de gevangenen trachten te bevrijden. Zaten al de dieven in de nor, dan werd er gewisseld. De dieven werd bewakers en de bewakers dieven.

‘Bok - bok - berrie'. Bij dit spel stond een jongen met zijn rug tegen de muur een tweede stond gebukt tegen hem aan en de rest moest daar dan op springen. Haalde men de sprong niet of viel men er af, dan moest men als bok staan. Bleven alle springers op de bok zitten dan riep de laatste 'bok - bok - berrie,' en dezelfde jongen moest weer als bok staan.

Bij het touwtje­springen werden vaak speciale liedjes gezongen. Behalve het overbekende, 'In spin de bocht gaat in, uit spuit de bocht gaat uit', waren er nog vele andere springliedjes een van de meest gezongen liedjes was:

Mam, messieur de meisjes bukken.
Mam, messieur hallee hallo.
Laat je zoenen door je vrijer,
laat je zoenen door je man.
Onze club gaat nooit verloren.
Onze club staat bovenan'*.

Bij het laatste woord van iedere regel, werd het touw omhoog getild en moest het springende meisje snel bukken en zodra het springtouw naar beneden ging weer in actie komen. Wie het niet redde was af en mocht de volgende haar kunsten vertonen. Een ander springliedje waarbij de tekst met gebaren werd onderstreept was:

Anna stond te wachten,
te wachten op haar man.
' Nachts om twalef uren,
kwam die smeerlap an.
Goeienavond Anna.
Goeienavond Jan.
Waar heb jij gezeten?
Dat gaat jou niets an.
Anna ging naar boven,
haalde een dikke stok,
Kwam er mee naar beneden,
sloeg hem op zijn kop**.

Bij: kwam die smeerlap aan, kwam er een tweede in de bocht die de rol van Jan vervulde. De meest begaafde onder de springsters probeerden tijdens het springen, dronkenschap uit te beelden. Als Anna de stok ging halen, sprong ze de bocht uit om er met een figuurlijke stok terug te komen waarmee ze Jan dan op zijn kop sloeg. Een speciale sprong was, de dubbele. Op een bepaald woord werd het touw dubbel zo snel doorgedraaid. De springster moest dan hoger springen zodat het touw twee maal onder voeten door kon. Zo'n liedje was:

Ik heb een jasje gekocht.
Naar de lommerd gebrocht*.
Voor een gulden tien.
'K heb het nooit meer gezien.

Bij het diabolospel, dat bij veel meisjes favoriet was, werd het volgende liedje gezongen:

Het diabolospel, dat kan een ieder wel,
Je gooit hem flink omhoog,
en vangt hem in een boog,
dia, dia, diabolo, diaboleren, diaboleren
dia, dia diabolo. diaboleren doe je zo.

De in het liedje voorkomende handelingen, omhoog gooien en in de boog vangen, werden ook uitgevoerd. Wie het hoogste kon gooien was de winnaar. Allerlei variaties werden bedacht sommigen maakten als ze de diabolo omhoog hadden gegooid. een pirouette om daarna de diabolo weer op te vangen. Er waren ook meisjes die het spel samen speelden door de diabolo om de beurt op te vangen. Als een van de twee hem bij het vangen liet vallen, had de ander een punt verdiend.
Naast deze spelen werden er, zowel door de meisjes als door de jongens, verschillende seizoen gebonden spelletjes gedaan. Hoepe­len, knikkeren, zwieren, dievie met verlos, pinkelen, schuilhokje en nog vele andere straatspelletjes. Om te kunnen zwieren, werd een springtouw aan een lantaarnpaal gebonden. Boven in de paal, vlak onder de kap, waren twee steunen aangebracht waar de onderhoudsmonteur een ladder tegenaan kon zetten. Deze steunen waren een ideale plaats om het touw vast te binden. Een van de gegadigde nam plaats in de zo ontstane lus en probeerde dan om hard rennend rond de paal, van de grond te komen en rond de paal te zwieren. Pinkelen was een pseudo honkbal­spel. De attributen bestonden uit een houtje van een centimeter of twaalf waar aan beide uiteinde een punt geslepen was, een recht stukje hout van een paar centimeter dik, en een lange stok die als 'bat' dienst moest doen. Het speelveld was de straat. De grote put in de middenweg werd gebombardeerd tot thuishonk en de kleinere putten in de stoepranden waren de anderen honken. Vier in getal. Er werd twee groepen gevormd. Dit gebeurde door het zogenaamde 'opraaien'. Twee matadors gingen een eindje van elkaar afstaan en liepen, de ene voet voor de andere zettend naar elkaar toe. Wie de laatste stap kon doen had de eerste keus en mocht het eerst aan slag.
De eerste slagman plaatste het rechte houtje op het 'thuishonk' legde het puntstokje er zo op dat het in evenwicht bleef liggen. Hij wachtte tot de veldspelers op hun plaatsen stonden en dan met zijn 'bat' op een van de uiteinden van het in evenwicht liggende stokje zodat het omhoog sprong. Tijdens het neerkomen was het de kunst het houtje zo ver mogelijk weg te slaan. Men was dus werper en slagman tegelijk. Als het houtje geraakt was holde hij naar het eerste 'honk. De veldspelers probeerden het door de lucht vliegend houtje te be- machtigen. Had iemand het dan liep hij zo hard als hij kon naar het 'thuishonk' en legde er het houtje op. Had de slagman dan nog geen honk bereikt, was hij af en werd de veldploeg slagploeg. Waren er niet genoeg jongens om met twee ploegen te spelen, dan fungeerde een man als slag­ploeg. Had hij het houtje weggeslagen dan moest degene die in het veld stond, als hij het houtje bemachtigd had, proberen het op de put te gooien. De slagman moest dan trachten het houtje terug te slaan. Miste hij en kwam het op de put dan was hij af en mocht de veldspeler zijn plaats innemen.
Het aftellen waar over geschreven wordt ging als volgt: De deelnemers gingen in een kring staan. De groep bepaalde waar er begonnen werd en de geen die de gelukkige was, wees onder het zingen van een liedje de spelers, met de klok mee, een voor een aan. De gene die bij het laatst woord werd aangetikt moest de kring verlaten Hij of zij die overbleef was de klos. Populaire aftel liedjes waren:

Onder de brug van tante Mie,
kan je schijten voor een spie.
En als je dan geen spie betaalt,
wordt je door de stront gehaald.
Iet wie waai weg

Bij het liedje: op de piano ging het wat anders toe. Onder het zeggen van:

Op de piano lag een gouden ring.
Hoeveel steentjes zaten daar wel in?

Ging de afteller de kring rond, wie bij in werd aangeraakt noemde een getal. De afteller ging dan, bij een beginnend, verder de kring rond totdat het juiste cijfer werd genoemd en de aangewezene hem dan moest zijn. Er waren ook sterk seizoengebonden spelletjes zoals knikkeren en tollen. Bij het tollen had je twee soorten; het zweeptollen en het priktollen. Bij het zweeptollen was het de bedoeling met de zweep de draaiende tol zover mogelijk weg te slaan. De tol moest wel als hij neergekomen was blijven draaien. Dat bij dat slaan wel eens een tol uit de richting ging en via een ruit in een huiskamer of etalage belandde laat zich raden. Bij het priktollen waren twee variaties mogelijk. Het langtollen en het kloven. Bij het eerste werd, voordat de tollen gegooid werden, een liedje gezongen:

Koperslager, vuur en vlam,
Wie het langste tollen kan,
Van je een, twee, drie.

Bij drie werden de tollen geworpen en degene die het langste bleef tollen was winnaar. De tol die het eerste ophield met draaien had verloren. Die ging dan 'in de pennen'. Dat wilde zeggen, dat er een vensterbank gezocht werd waarop door de bewoners ijzeren pennen waren aangebracht om te voorkomen dat men er op ging zitten. Op een van die pennen werd de tol van het slachtoffer gelegd en de anderen mochten dan met hun tol, er een harde mep op geven. De winnaar mocht de eerste en de laatste klap geven. Menige tol heeft het niet overleefd. Dat niet iedereen gesteld was op zo’n einde van zijn tol is duidelijk, een nieuwe kosten veel geld. In de meeste gevallen werd er voor dat het tollen begon afgesproken of het ‘pennen' wel of niet zou worden toegepast.
image008Op het opgespoten land bij de Admiraal de Ruyterweg.Foto’s met een zgn. Klokzeep’ box gemaakt.Als de klok de acht uur gepasseerd was, werd er regelmatig van uit de ramen of de open straatdeur geroepen dat Jan, Piet, Marietje of Annie thuis moesten komen. De plichtsgetrouwen gaven direct gehoor aan de oproep. De ongehoorzame werden dan met luidere stem gemaand en soms werden er ook wat hardere woorden gebruikt en met straffen gedreigd. ”Als je gvd nu niet bovenkomt, kun je de rest van de week binnen blijven. Of, ”boven komen of je kan morgen alle schoenen van ons poetsen“. Bij dit soort bedreigingen werd het aantal trage huisgaanders heel snel kleiner. De hele week binnenblijven was stierlijk vervelend en schoenen van hele gezin poetsen of andere huishoudelijke bezigheden doen waren de afschuwelijkste karweitjes die je maar bedenken kon. Deed je het niet naar de zin van vader of moeder dan werd er ook nog wel eens een pak rammel uitgedeeld of je moest het gedane overdoen. Dus werd je tweemaal gestraft. Op woensdagmiddag en tijdens de schoolvakanties gingen we als het goed weer was gewapend met wat grote lappen en een paar stokken en natuurlijk mondvoorraad, naar het voor nieuwbouw opgespoten land aan de Admiraal de Ruyterweg. De groep bestond meestal uit Willy, ik en de neefjes Gerrit en Frans met hun zuster Jans. Alle drie kinderen van tante Lien en oom Gerrit. Neefje Gerrit was van mijn leeftijd, Frans was bijna net zo oud als Willy. Jans was de oudste van het stel. We vermaakten ons dan met balspelen bijvoorbeeld ‘stand’. Hierbij werd door degene die door aftellen was aangewezen de bal zo hoog mogelijk in de lucht gegooid en daarbij de naam van een van de anderen geroepen. Die moest dan proberen de bal te vangen en als dat lukte, stand roepen. De rest die, zodra de naam genoemd was waren weggerend en moesten dan op de plek waar zij waren aangekomen moest blijven staan.
image009Vader en Bram op het NassaupleinDe vanger moest dan proberen met de bal een van de anderen te raken. Lukte dat dan was de getroffene af en moest aan de kant gaan zitten. Was de bal niet gevangen dan was de vanger af en werd er door opnieuw aftellen een nieuwe werper aangewezen. Op die zelfde plek aan de Admiraal de Ruyterweg heb ik ook gevoetbald. Ik was, evenals neef Frans lid van de voetbalclub SHO, Samenwerken Helpt Overwinnen. Een club waarvan onze broodbezorger een van de oprichters en trainer van het jeugdelftal was. Hij was goede propagandist voor de club en was voortdurend bezig om onder zijn klanten leden te winnen. De club was aangesloten bij de AVVB de Amster damse Volks Voetbalbond. De aangesloten verenigingen waren over het algemeen afkomstig uit de volksbuurten Het speelveld was op het ons bekende opgespoten land. Voor de wedstrijd kon beginnen moest er veel werk verzet worden. Het speelveld moest afgemeten worden en de doelpalen, die bij een bevriende relatie in de schuur stonden, in de grond gezet. Een net was er niet. Dat was te kostbaar. Van de wedstrijden kan ik me er één goed herinneren namelijk die tegen de buurtclub De Ruyter. De spelers waren een paar jaar ouder dan wij en flink uit de kluiten gewassen. Neef Frans stond in de goal. Toen een van de tegenstanders de stand op 9-0 bracht, kreeg ik opdracht om met Frans te ruilen. Ik in het doel en Frans in het veld. Toen de speeltijd verstreken was stond het 14-0. Ook ik had niet veel kunnen uitrichten tegen de veel betere tegenstanders. In de eerste plaats ontbrak mij ervaring en in de tweede plaats was ik bang dat ik een schop zou moeten incasseren, of dat de zeer krachtig geschoten bal in mijn gezicht terecht zou komen. Ik ben niet lang lid gebleven van de club. Het voetbal zelf vond wel leuk om naar te kijken. Vader was een liefhebber en op zondag gingen we vaak bij D.W.S, Door Wils kracht Sterk, DeSpartaan, of Blauw Wit kijken. De eerste twee clubs speelden op de sportvelden aan de Spaarndammerdijk en Blauw Wit in het Olympisch stadion. D.W.S. is ook een keer Nederlands kampioen geworden. De hele Spaarndammerbuurt, het Nassaubuurtje en de Staatliedenbuurt stonden op hun kop. Op de zondag dat het heugelijke feit plaatsvond, liep tegen de tijd dat de helden zouden terug keren het Nassauplein barstens vol. De rijweg werd bezet en er kon geen tram of ander vervoer meer door. Wat jongelui waren in het standbeeld van Domela Nieuwenhuis geklommen Luid gezang en gejoel dat van af de Nassaukade het plein naderde kondigde de komst van de spelersbus aan Op het plein aangekomen werd het gejuich van de toegestroomde menigte oorverdovend. De noodluiken in het dak van de bus waren open en een aantal luid zingende en roepende spelers staken met hoofd en schouders uit de openingen. Een enkeling zat op rand van de luikopening. De meesten hadden een glas en sommigen een fles geestrijk vocht in hun hand. Verschillende gezichten waren rood aangelopen en het geluid dat zij voortbrachten, leek meer op dat van een verzameling dieren dan op dat van mensen. Achteraf bezien was het een walgelijke vertoning maar toen vond ik het prachtig. Vader en ik gingen al vrij vlug naar huis maar het feest is in de Spaarndammerbuurt tot in de klein uurtjes doorgegaan. Het Nassauplein nam in de buurt een speciale plaats in. Niet vanwege het armetierig Oranje boompje dat door een hek omgeven midden op het plein stond, maar door dat het de samenkomstplaats was van de verenigingen uit de buurt en niet te vergeten van de stelletjes die daar afspraken. Ieder had zo zijn plekje op dat plein. De ene club sprak af bij de bank van lening die op de hoek van het plein en de Wittenstraat stond. Anderen verzamelden bij het Oranjeboompje of bij het standbeeld van Domela Nieuwen huis dat in een klein perkje aan het water stond. Op advies van mijn vader was ik lid geworden van de linkse jeugd organisatie voor kinderen onder de twaalf jaar ‘De Jeugd, Een voorportaal van de Rode Valken van de AJC. We hadden een soort uniform. Een blauwe lange kiel die over de korte of Vader en Bram op het Nassauplein lange broek, liefst manchester, werd gedragen. Over de kiel, op heup hoogte, droegen we een riem. Met die club werden wandeltochten gemaakt en in 1929 ben ik een week in een kinderkamp geweest. Het kamp heette Ontwaakt en vond plaats in de bossen bij Huizen aan de Driftweg. Voor zover ik me herinner was het een terrein van een vakbond. Er stond ook een huis op dat Flevohuis*genoemd werd. Van de gebeurtenissen tijdens die week kan ik me niets voor de geest halen. Het enige dat mij uit die ‘Jeugd’ periode nog te binnen schiet is: dat ik tijdens een demonstratie waarin wij meeliepen ik vooraan in de stoet de vlag van onze organisatie mocht dragen. Het was wel vermoeiend want er stond wat wind maar wat was ik trots.
image010

De koperen bruiloft

image011De op geschept papier gedrukte uitnodiging.Niet alleen buiten maar ook binnen werd er wel eens feest gevierd. Op 6 juni 1929 waren vader en moeder twaalf en een half jaar getrouwd. U begrijpt dat er een cadeau gekocht moest worden. Dat aanschaffen van een geschenk moest natuurlijk in het geheim geschieden. Een moeilijke zaak want moeders ogen gingen overal. Ali, die inmiddels al twintig geworden was, kreeg de niet al te gemakkelijk taak om de aanschaf te verzorgen. De keus was gevallen op een ‘statieportret’ van ons drieën.
image013Een proefopname tbv de statiefoto. image012Felicitatie van oom en tante Geertje Bartels.
De foto werd gemaakt bij een fotograaf in de Tweede Nassaustraat. De cadeaufoto, voorzien van een ’gouden’ lijst hangt nog steeds in haar laatste woning Azaleastraat 39, waar Ali nu, anno 2002, nog woont Vader en moeder waren het snel eens dat dit heugelijke feit gevierd moest worden. Over de uitvoering er van hebben ze menig uurtje gepraat. Op 22 mei werden de uitnodigingen voor een feestelijke bijeenkomst in de‘WitteBallon’ op de Wittenkade 87, verstuurd. Alle familieleden gaven gehoor aan de uit- nodiging behalve ome Piet Bartels uit den Haag die een ‘Gelukwensch Telegram’ stuurde. Het werd een echt familie feest. Het bruidspaar werd zoals dat heet ingehaald. De gasten stonden met een vlaggetje in de hand in een dubbele haag opgesteld en onder het zingen van een bij de feestwinkel gekocht toepasselijk lied, liep het bruidspaar tussen de met de vlaggetjes zwaaiende mensenhaag door. Aan het eind van de haag stonden twee versierde stoelen gereed. Zodra het jubilerende paar was gezeten zette de ingehuurde harmonicaspeler de felicitatiemars in. In een inmiddels gevormde rij liepen de gasten langs het paar om hen handenschuddend en kussend te feliciteren. Daarna werden er drankjes rond gedeeld en een heildronk uitgebracht. Hiermee werd het min of meer officiële gedeelte van de avond afgesloten en kon het ‘bal’ beginnen. Het dansen werd zo nu en dan onderbroken voor een hap je en een drankje en natuurlik waren er bijdragen in de vorm van een lied, gedicht of sketches. Door neven en nichten werden heilwensen uitgesproken. Willy en ik hadden ook een heilwens geleerd. De naam van de auteur is onbekend. Ik vermoed dat het ome Rikus is geweest De tekst staat op de volgende pagina.

Gelukwensch Ter gelegenheid van Uw 121/2JarigeEchtvereeninging
Hartelijke Ontboezeming. Op gedragen Aan het Edel. Koperen Bruidspaar.

Heden is den grooten dag dan toch gekomen
Waarop wij allen reeds zoolang al hadden gewacht
Ons aller hart was vervuld van menig schoonen dromen
Die op deez grooten dag ten uitvoer zijn gebracht.

Wij willen in het kort eens even releveren
Hoe onze lieve ouders eens kennis hebben gemaakt.
Dat vader alles onthoudt, heeft moe goed kunnen leeren
Want op dien bruiloft toen, heeft hij zijn slag gemaakt

Ja dat was bij tante Lien, toen was Pa een beetje vroolijk
En moe die houd zooveel, al van een dronken man
Toen vader haar toen vroeg toen zei ze ja heel oolijk
Ze dacht hij vergeet het toch maar hij dacht er heel goed aan

Toen naar de Sint Annapolder om toestemming te vragen
Dat was natuurlijk goed met zulk een goede vrouw
Zij hebben ook te samen in ’t Huwelijk niets te klagen
Want zij delen lief en leed en blijven elkaar trouw

En op de Lindengracht werd ris een dochter geboren.
Dat was groote vreugd voor het ouderlijk paar
De echt schonk ook toen een zoon ten gehooren
En nu was alles ook gelukkig voor elkaar.

Toen kwam een zwaren slag want vader moest toen henen
Hij moest naar het ziekenhuis, maar knapte gauw weer op

Dat gaf een einde aan die dagen toen van weenen
En toen hij weer thuis kwam steeg de den vreugde ten top.

Wij bieden Uw deez bloemen als het voorbeeld van het leven
En hopen dat schoone rozen mogen bloeien op Uw pad
En dat ge van ons bei veel vreugde moogt beleven
Dan heeft ge lieve ouders, Uw wel verdiende part.

Leeft voort geliefde Ouders in vreugd en welbehagen
Te midden Uwer kinderen in een opgewekte geest
Zoo komen nog voor Uw een reeks gelukkige dagen
En Viert zoo wij eens hopen Uw zilveren Huwelijks feest.

Amsterdam 8-6-29
Aangeboden door steeds liefhebbende kinderen. Willy en Bram

Heilwensen van familieleden

image018 image015

image017 image016

image014Behoudens bij dit soort feestelijkheden werden er ook tijdens de jaarwisseling wensen uitgesproken. Ter illustratie hier een voorkant van een van de wensen. Het jaartal ontbreekt helaas. De winterse zondagen waren soms vervelend. De hele dag je thuis vermaken lukte niet altijd. Maakten we het te bont thuis dan kregen we een paar centen en werden naar het zaaltje van een of ander christelijke groepering op de Wittenkade gestuurd om daar naar bijbelse vertellingen te luisteren die werden ondersteund door lichtbeelden. De centen moesten we afgeven aan de verteller die voor de aanvang bij de deur stond en voor kassier speelde. Achteraf bezien was het vreemd dat wij daar heen gestuurd werden. We waren niet gedoopt en gingen nooit naar de kerk. Maar ja, zo redeneerde moeder jullie zijn van de straat en zullen in zo’n christelijke omgeving geen slechte dingen leren. Daar in heeft ze gelijk gehad want enige bijbelkennis is me daar wel bijgebracht. Later is me dat bij politieke discussies nog wel eens van pas gekomen.

Muziek en andere vrijetijdsbesteding

Waren er een paar familieleden bij elkaar, dan werden er meestal wel wat gezongen. Muzikaalgevoel kan de meeste van de leden van de familie niet ontzegd worden. Een aantal was lid van Mandolineclub Exelsior. De motor van die club was Jaap Vos. Hij woonde in dezelfde straat als wij, maar dichterbij de Nassaukade. Hij was zoals de meeste bestuursleden lid van de SDAP. Van uit hun levensbeschouwing leidde zij de club. Er werd dan ook niet alleen muziek gemaakt. In de zomermaanden werden er regelmatig uitjes georganiseerd. Het hele stel ging dan op de fiets naar de Waterleiding duinen, naar het Gooi of andere in de omgeving van Amsterdam gelegen Natuur gebieden. Een keer per week werd er in het Patronaatsgebouw in de Spaarndammerstraat gerepeteerd. De resultaten van die repetities werden eenmaal per jaar tijdens een zogenaamde uitvoering voor publiek in de grote zaal van het Patronaatsgebouw ten gehore gebracht. Het was altijd een feestelijke gebeurtenis. De avond bestond uit drie delen. Het eerste deel bestond uit het optreden van de mandolineclub, onder leiding van mijnheer Wiegman. Hierna werd er pauze gehouden. Tijdens deze onderbreking werden er lootjes verkocht voor de zogenaamde tombola. De prijzen hiervoor werden door leden en sommige winkeliers uit de buurt ingebracht. Het tweede deel begon meestal met het optreden van vocalist. Ik herinner mij nog de tenor die onder de naam Openty optrad. Hij kwam ook wel eens bij ons thuis en toen hij mij een paar keer had horen zingen probeerde hij vader en moeder er toe te bewegen mij zangles te laten geven. Ze voelde er niet veel voor. Vooral moeder was fel tegen. In haar ogen was in de kunst geen droog brood te verdienen en er waren een hoop rare mensen onder. Een standpunt dat ze tot haar dood toe heeft ingenomen Na het zangrecital was het toneel voor de actrices en acteurs van de club. Meestal voerde zij een klucht op. Moeder die goed komedie kon spelen had meestal een van de hoofdrollen. Haar tegenspeler, een komediant eerste klas was Jan van Baren. Het publiek reageerde bijna altijd zeer enthousiast. Na afloop van de klucht werden, door middel van een rad van avontuur, de winnende nummers getrokken voor de, op een tafel uitgestalde prijzen. Was dit afgelopen dan werden de stoelen langs de kanten gezet. De leeg gekomen vloer met speksteenpoeder bestrooid en aangeveegd. Muziekanten gingen op het podium zitten en het bal kon beginnen. Om twaalf uur werd de avond besloten met een gezamenlijk gezongen: “Adieu wij moeten elkander groeten”.

De betrokkenheid van de familie bij Exelsior zijn van invloed op het gezinsleven geweest. Behoudens het naar buiten trekken kreeg ook de muziek een grotere plaats in ons gezin. Vader en moeder vonden, aangemoedigd door Exelsior vrienden, dat Willy en ik wat aan muziek moesten gaan doen. Ze vroegen ons welk instrument we zouden willen leren bespelen. Willy koos voor piano en mijn voorkeur ging uit aar een viool. Waarom, ik weet het niet. Misschien heb ik iets van een romanticus en een zigeuner in me want de meeslepende vioolklanken van een zigeunerorkest kunnen mij in vervoering brengen. De piano werd bij Goldsmeding in de Raadhuisstraat gekocht en kwam links tegen de muur tussen keuken en kamer in de woon/slaapkamer te staan. Het was een zwarte met links en rechts op het front, een koperen kandelaar. Ik vond de viool erg mooi en was er blij mee, maar mijn enthousiasme bekoelde wel toen ik hoorde dat ik op woensdagmiddag netjes aangekleed naar muziekles moest. Daar ging mijn vrije middag. Willy en ik moesten dan naar de familie Lubbers die muziekles gaven en op het Frederik Hendrik Plantsoen woonden. Ik moest er, gewapend met een vioolkist, lopend naar toe. Dat was geen onverdeeld genoegen want de jongens uit de buurt riepen me, als ze me zagen van alles toe. Duidend op het vermeende gebruik van Hagenaars om in een vioolkist voedsel te halen vroegen ze: ”hé moet je aardappelen halen" Van de lessen heb ik een beperkte kunst om viool te spelen en een onbehagelijk gevoel aan een optreden voor de ouders van de leerlingen overgehouden. Ik moest, door Willy op de piano begeleid, een Bouree van Bach ten gehore brengen. Mensen wat speelde ik vals. De lessen werden kort na dit optreden gestaakt. Later heb ik de viool nog wel eens opgepakt. Maar een enthousiaste violist ben ik nooit geworden. Toch ben ik achteraf blij dat ik die lessen gevolgd heb. Ik heb klassieke muziek leren waarderen en mijn muzikaal gehoor kunnen ontwikkelen. Mijn voorliefde gaat nog steeds uit naar muziek van strijkinstrumenten. Ik mag graag naar viool- en celloconcerten luisteren. Een andere Exelsior invloed was het naar buiten trekken.

image020Vooraan tweede van links Willy in AJC kleding naast haar Wies Steeksma. Tweede rij tweede van links Ali, daarnaast Bertus Overman de tweede naast hem Bram Wolschrijn, naast hem Jo Wisman. Derde rij tweede van links Jan Wolschrijn. De zevende van links Chris Rönitz, man van Ciska Wolschrijn.

image021De mandolineclub een dagje uit in 1932. Staande rechts Ben Pruszner secr. naast hem Jaap Vos voorzitter.Zondags een fietstocht maken. Van die zondagen staat me er een helder voor de geest. We zouden naar het Abcoudermeer gaan. Daar roeibootjes huren en op het meer gaan varen. Tijdens de heenweg kwamen we bij een pad dat pas bestrooid was met nieuw grind. Ik reed achteraan met Bertus naast me. Bij het losse grind gekomen stapte ik af en weigerde, bang dat ik zou vallen, verder te fietsen. De rest van het gezelschap dat doorgereden was stopte en keek achterom waar we bleven. Vader werd kwaad en riep: “Als je niet verder wilt blijf je maar staan. Als we vanavond terugkomen nemen je wel weer mee. Bertus kom op we gaan weer”. Bertus wilde me niet alleen laten en riep terug: “gaan jullie maar wij komen we lopen dat stukje wel”. De groep stapte op en ging verder. Bertus en ik volgde te voet met onze fiets aan de hand. Na ongeveer een kilometer waren we het losse grind kwijt. De groep stond er te wachten.
image022Bertus en BramVader en moeder met boze gezichten. De andere een beetje lachend met opmerkingen als: “Zo ben je daar weer. Was je moe. Zag je een aardig meisje. En meer van die flauwe kul. Toen we bij de botenverhuurderij aankwamen was het leed praktisch geleden. Alleen moeder negeerde me de rest van dag en vader keek af en toe met een knorrig gezicht naar me. Los daarvan was het toch nog best een plezierige dag. In het weekend werd er gekaart. Vader en moeder gingen dan naar beneden om bij ome Rikus en tante Stien te gaan klaverjassen. Toen deze gingen verhuizen, werden Annie Wisman en Bertus Overman onze buren. En kon de kaarttraditie voortgezet worden Er werd om geld gepeeld. De inzet was laag hoogstens een paar centen. Het geld dat na een avondje kaarten in de pot zat werd bewaard. Moeder was aangesteld als schatbewaarster. Een maal per jaar ging het kaartgezelschap pot verteren. Meestal werd het geld uitgegeven aan een operette- of operavoorstelling. Beide echtparen waren daar liefhebbers van dus een openluchtconcert in het Tolhuis werd ook niet afgeslagen. Of ze wel eens naar de bioscoop gingen weet ik niet. Ik heb er nooit iets van gehoord. Willy en ik mochten zo nu en dan wel naar de film. Op woensdagmiddag was er kindermatinee. Meestal gingen we met de kinderen van tante Lien en ome Gerrit naar de Hollandia bioscoop of het Apollotheater op de Haarlemmerdijk. Soms bezochten we de Nassau- later de Oranjebioscoop op de Lijnbaansgracht vlak bij de Goudsbloemstraat. Er moest natuurlijk bepaald worden naar welke film we zouden gaan. Er ontstonden soms heftige discussies. De keus viel meestal op een western. Van de films die we hebben gezien herinner in me nog: Rin Tin Tin de wolfshond en De man met het masker. De laatste was een griezelfilm. Er kwam een scène in voor die me altijd is bijgebleven. In een schemerachtige kamer zit iemand aan tafel een papier te lezen. Na een beeld van de tafel met persoon wordt de camera gericht op de schoorsteen. In de achterwand wordt een kier zichtbaar waardoor langzaam een hand naar buiten komt. De hand komt tergend langzaam steeds verder naar buiten. Een arm wordt zichtbaar waarna een deel van een verschijnt. Plotseling komt er een hoofd met een afzichtelijk masker door de steeds groter wordende kier te voorschijn. De, in een lange zwarte cape gehulde gestalte sluipt langzaam, begeleid door angstig makende muziek, naar de persoon aan tafel. Plotseling verschijnt zijn andere hand met een mes er in. Hij steekt toe, het slachtoffer valt voorover het mes in de rug. De gestalte neemt het papier van tafel en verdwijnt er mee door de nog openstaande deur die zich daarna sluit. Ik heb er van gedroomd. Op bioscooploze woensdagen als we hadden geen zin om naar de Ruyterweg te gaan scharrelde we wat in de buurt rond. Samen met m’n buurjongen Frans probeerde ik me te vermaken. Baldadigheden zoals belletje trekken waren er een onderdeel van. Het water van de Wittenkade bood ook speelgelegenheid. Er dreven vaak stukken hout in. afkomstig van een houthandel aan de, in het verlengde van de Wittenkade gelegen, Jacob Catskade. Op onze buik, op de wallenkant liggend, probeerde we dat hout te pakken of met een reeds eerder opgeviste stok sturend voort te duwen. We stelden ons daarbij voor dat we met een schip verre reizen maakten. Op een van die denkbeeldige reizen was ik echter zo verdiept in mijn verhaal, dat ik onvoorzichtig werd en te ver reikte om mijn ‘boot’ dichterbij te halen. Met een flinke plons belande ik in het water. Hoe ik op de kant ben ge komen weet ik niet. Wel dat ik druipend op de kant stond en Frans mij richting huis probeerde te trekken. De schrik zat me wel in de benen, maar de angst om wat me boven te wachten stond belette mij te lopen. Ik kon echter niet zo blijven staan en met Frans voor mij uit lopend liep ik naar ons huis. Frans belde aan en riep zodra de deur open werd getrokken: “Buurvrouw, Bram heeft in het water gelegen”en duwde mij de trapgang in. Een vochtig spoor nalatend klom ik de trappen op. Mijn moeder stond in de deuropening en beet me toe: ” blijf op de gang staan en doe je kleren uit.” Ik maakte bezwaar tegen een striptease op de gang. Maar toen mijn moeder haar hand naar de mattenklopper, die tegen de WC-deur aan hing, reikte begon ik me al mopperend uit te kleden. Ik kreeg een handdoek toe geworpen. Toen ik droog genoeg was mocht ik binnen komen en werd naar bed gestuurd. Onder een: ”Laat ik je voorlopig niet meer zien” kroop ik onder de dekens. Tegen etenstijd mocht ik er weer uitkomen. Na de maaltijd moest voor straf weer naar bed. Nadelig gevolgen van dat natte pak heb ik niet ondervonden. Als ik niets anders om handen had ging ik op woensdagmiddag en in de vakantie ook wel naar tante Ali die in een souterrain op de Kattenburgerkade woonde. Met haar zoon Bep die ongeveer van mijn leeftijd was, speelde ik dan achter op het plaatsje of op straat. De straat strekte zich uit tot de hele buurt en het havengebied. Voor dat laatste vonden we aantrekkelijk. In de geloste spoorwagons kon je van alles vinden. Het fijnste vonden we als er cacaobonen in vervoerd waren. Tussen de lading had altijd wel een beschadigde zak gezeten die tijdens het transport en het lossen bonen verloor. Die raapten wij op en in een van de goederenwagens gezeten aten we ze op. We vonden ze lekker en het was ook spannend want de wagens werden regelmatig gecontroleerd. We moesten dus goed opletten of er een controleur in de buurt was. Kregen we er een in het vizier dan maakte we dat we weg kwamen want viel je in hun handen dan kreeg je een flink pak rammel. In die wagons heb ik ook mijn eerste tabak gerookt. Bep en ik hadden van onze zakcenten een heel klein kalkstenen pijpje gekocht Ze noemde het een neuswarmertje. Oom Albert, Bep z’n vader, rookte shag Bep zorgde dus voor de tabak en ik moest de lucifers verzorgen. Om te zeggen dat ik het lekker vond, nou nee maar het mocht niet dus deden we of we het lekker vonden. Ziek ben ik er, voor zover ik weet, nooit van geweest en Bep ook niet.

Het jaar 1929 was maatschappelijk gezien een rampjaar. De wereld raakten in een economische crisis Op 29 oktober 1929 storten de New Yorkse beurs ineen..De koersen waren door overmatige speculaties tot een krankzinnige hoogte gestegen. Bedrijven en banken hadden het de kleine man met allerlei lokmiddelen verleid tot beleggen. Toen er een stabilisatie in de koersen ontstond, begonnen de kleine beleggers angstig te worden en verkochten hun aandelen. Liever geld dan papieren was de leus. Door het stijgende aanbod kwamen de koersen in een vrije val terecht en in de financiële wereld brak paniek uit. Er volgde een lawine van bedrijfssluitingen en faillissementen. Duizenden mensen kwamen aan de grond te zitten. Het aantal zelfmoorden steeg met sprongen. De arbeiders hadden geen geld belegd dus konden het ook niet verliezen. Het enigste wat zij konden kwijt raken was hun baan en dat gebeurde ook. Met honderdduizenden tegelijk verloren zij hun baan en dat gebeurde niet alleen in Amerika, maar over de gehele geïndustrialiseerde wereld De precieze cijfers zijn niet meer te achterhalen maar naar schatting waren er in 1933 zo’n veertien miljoen werklozen. Ook Nederland werd meegesleept in de economisch malaise. In bijna ieder gezin was wel iemand zonder werk. Ook wij plukten de wrange vruchten van het spel der machtigen. Vader werd werkloos en moest gaan ‘stempelen’. Hij vond het verschrikkelijk en probeerde van alles om aan de slag te komen.’s Morgens in alle vroegte stapte hij op de fiets en reed langs alle bouwwerken en fabrieken om te kijken of hij werk kon krijgen Soms had hij geluk maar het overgrote deel van zijn inspanningen bleef vruchteloos. Het resultaat was dat hij dan weer eens een week werkte en weer veertien dagen zonder was. Een enkele maal was het wel eens andersom. Van de steun kon je nauwelijks rondkomen dus moeder zag zich genoodzaakt om te gaan werken. Ook Ali moest gaan helpen het gezinsinkomen te vergroten. Dit bracht wel problemen met zich mee want als je van de ‘steun trok’ moest je de inkomens van werkende huisgenoten aangeven. Een groot deel van dat bedrag werd dan van de uitkering ingehouden. Dat maakte dat er weinig mensen waren die voor een paar gulden meer 48 uur wilde gaan werken en bedacht men allerlei trucjes om de inhouding te omzeilen. Na lang beraad en raad vragen bij de familie, werd besloten dat Ali op papier zou gaan verhuizen. Na overleg met oom Frans en tante Jans werd ze daar als inwonend ingeschreven. Frans had als stratenmaker bij de gemeente vast werk en was dus vrij van overheidscontrole Ook moeder moest er voor zorgen dat haar deelnam aan het vergroten van het gezinsinkomen niet bekend werd. Ik had er totaal geen benul van dat we de overheid aan het oplichten waren. Willy en ik waren nog op school dus wij konden niet worden ingezet. We moesten wel helpen bij het huishoudelijk werk. Willy kreeg het grootste deel toegewezen. Mijn aandeel bestond uit boodschappen doen en schoenen poetsen. Boodschappen doen vond ik niet zo heel erg maar aan schoenen poetsen had ik een broertje dood. Gelukkig zijn we nooit betrapt. Dat kwam hoogst waarschijnlijk doordat vader nooit lang zonder werk was en dus niet langdurig in de steun liep. Hij was kennelijk in de ogen van de controledienst een goedwillende werkman die graag de handen uit de mouwen stak.

image023Willy, derde van links achterste rij, met de klas drie dagen uit.

image024Moeder met donkere jas aan in de kantine van de Arbeiderspers waar zij in dienst was. Llinks het concierge echtpaar Landkroon.

image025Familie uitje naar Bakkum

Amsterdam Noord

Tegen de tijd dat ik de school zou verlaten waren er twee dingen die in de belangstelling stonden. Het eerste onderwerp was de vraag, wat ik zou gaan doen nadat ik de school verlaten had. De tweede belangrijke zaak was, of we wel of nietweer zouden gaan verhuizen. Wat het antwoord op de eerste vraag betreft, waren we gauw uitgepraat. Werken mocht ik nog niet want ik was pas 11 jaar. In oktober zou ik 12 worden en de leerplicht liep tot 14 jaar. Naar een of andere vervolgschool kon ook nog niet want als elf jarige werd je niet ingeschreven. De enige mogelijkheid was het zevende leerjaar of de 6A klas ook wel brugklas genoemd. De laatste mogelijkheid leek moeder het beste want dan kon ik eventueel daarna naar een hogere school. Vaders voorkeur ging meer naar de technische kant Een goed vak leren was belangrijk vond hij want dan kon je later altijd je brood verdienen. Zoals gewoonlijk werd het moeders keuze. Haar niet zo gekke argument dat ik, als de brugklas niet zou lukken, altijd nog naar een ambachtschool kon gaan, gaf de doorslag.
image 001Het tweede discussieonderwerp was van ingrijpender aard. Zouden we weer gaan verhuizen? Vader wilde wel want die had in de bouwwereld veel goeds gehoord over de in Amsterdam Noord nieuwgebouwde woonwijken met huizen die veel ruimer waren dan die waarin we tot nu toe gewoond hadden en nog woonden. De beneden huizen haddeneen tuin en er waren zelfs eengezinswoningen. Het was een idee van de socialistische wethouder Wibaut, die een groot voorstander was van goede arbeiderswoningen. Je kon je er voor, bij de gemeentelijke woningdienst, laten inschrijven. Moeder zag het niet zo zitten. Je moest met de pont over. Het was zo ver van de winkels en de mensen die ze kenden. Maar inschrijven was nog geen verplichting. Ze melden zich aan en na enige tijd kregen ze een bericht dat er een woning in de Bloemenbuurt voor hen beschikbaar was.
De plek, waar de wijk gebouwd was, was oorspronkelijk een soort baai in het Y die westelijk van de Volewijckslanden lag en de Buiksloter Ham werd genoemd. In het begin van de 19e eeuw gebruikte men het ondiepe stuk waterals stortplaats voor de bagger uit de haven en de grachten. De hoeveelheid bagger groeide in de loop der jaren zodanig, dat het weer in het Y dreigde terecht te komen. Om dit te voorkomen, besloot het stadsbestuur een dam van rijshout rondom de stortplaats aan te leggen. Door een tekort aan geldmiddelen werd de dam slecht onderhouden en raakte hij in verval. Na enkele jaren werd de draad weer opgepakt en begon men serieus met de drooglegging. Toen men zover gevorderd was dat de grond boven de waterspiegel uitkwam, bleek dat de betrokken plek niet binnen de gemeentegrens van Amsterdam viel. De vroede vaderen van de stad stuurden op 11 oktober 1843 een brief aan de koning waarin zij hem verzochten, het nieuwe stuk land aan Amsterdam toe te wijzen. Het antwoord van de koning was vervat in een op 14 januari 1844 afgekondigd Koninklijk besluit, waarin het stuk land aan de grote stad werd toegewezen. Het benodigde geld om de zaak af te maken was er niet. Toen in 1848 een deel van de arbeidende bevolking - waaronder veel werklozen en armlastigen - naar Frans voorbeeld het Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap ook in Amsterdam wilden realiseren, werd de gezeten burgerij angstig en bracht f 74.000 bijeen om werk te creëren. De koning liet zich ook niet onbetuigd en vulde dat aan tot f 84.000. De opstandige werkers werden tewerkgesteld bij het indijken van de Buiksloter Ham. Het oude gezegde: 'waar afgaat en niet bij komt, mindert snel', was ook hier van toepassing. Het geld raakte op en de werkzaamheden moesten worden gestaakt. Het raadslid Spengler deed - om uit de impasse te komen - op 6 februari 1850 het voorstel het geheel openbaar te verkopen. De stadsadvocaat mr. A. Brugmans had een aantal gegronde juridische bezwaren. Het gevolg daar-van was, dat het stadsbestuur, na een aantal vergaderingen, op 11 februari 1851 een concessie tot droogmaking aanbood. Voor f 85.000 kocht de heemraad van Slotebinnen en Middelveldsche polders - F. W.J. Beukelman,anderhalve maand later de concessie. Hij pakte de zaak goed aan en gebruikte voor het droogmaken een door een stoommachine aangedreven pomp. Het Y, dat nog steeds in open verbinding met de zee stond, was onberekenbaar en zette in 1854 en 1862 het drooggelegde deel weer onder water. Door de bouw van de Oranje en IJmuider sluizen werd het Y getemd en kon de inpoldering worden afgemaakt. De 224 hectare polder kwam bij Buiksloot maar, toen op 29 mei 1877 de Amsterdamse stadsgrens verlegd werd tot aan de Waterlandse zeedijk, kreeg Amsterdam de stukken grond weer in handen. In 1906 maakte men plannen om de terreinen in Noord te exploiteren. De plannen konden echter niet worden uitgevoerd, omdat er nog stukken land aan particulieren toebehoorden. De gemeenteterreinen kwamen weer in gebruik als bagger opslagplaats. Door aankoop kreeg Amsterdam steeds meer grond in haar bezit en in oktober 1909 werden stappen ondernomen tot opheffing van het waterschap, dat het beheer over de polder had.

Ondanks protesten van het waterschap en particulieren kwam het toch zover en kreeg Amsterdam het beheer in handen. De bouwplannen konden worden uitgevoerd. Dat was hard nodig, want de groeiende industrie aan de overkant van het Y trok veel arbeiders. De gemeenteraad besloot in de buurt van die industrieën woningen te bouwen. De links van het Noord-Hollandskanaal braak liggende terreinen werden deels door de woningdienst en deels door woningbouwcorporaties in exploitatie genomen. De ± 2300 woningen werden tussen 1928 en 1931 gebouwd. In 1934 werd op de braak liggen stukjes grond gelegen op de hoeken van de Kamperfoelieweg-Azaleastraat en de Kamperfoelieweg-Sneeuwbalstraat, een aantal woningen en winkels neergezet door particuliere eigenaars. Hoewel alle straten aan die kant van het kanaal bloemennamen droegen, spreekt men toch van een Van der Pek- en een Bloemenbuurt. Het deel, dat zuidelijk van het Mosveld lag, werd naar de ontwerper van de woningen, de architect Van der Pek, genoemd*. Het deel dat noordelijke van het Mosveld ontstond kreeg de naam Bloemenbuurt. De Van der Pekbuurt bestond geheel uit gemeentewoningen. De Bloemenbuurt werd bebouwd door de woningbouw verenigingen 'Zomers Buiten', 'Ons Belang', de R.K woningbouw vereniging Dr. Schaepman, de ambtenarenwoningbouw corporatie 'Acoba' en de GemeentelijkeWoningdienst. Het Mosveld werd een druk bezocht centrum bestaande uit: sportvelden, een rij winkels, de bioscoop Astoria (is geen bioscoop meer) en de houten Maranathakerk. Op een van de sportterreinen speelde de roemruchte club uit noord 'DE VOLEWIJCKERS' haar thuis-wedstrijden. Als de club er speelde werd het terrein, om gratis toeschouwers te weren, afgeschermd met zware zeildoekgordijnen. De voetbalenthousiasten die langs het sport-terrein woonden, konden vanuit hun slaapkamer op de eerste verdieping de wedstrijd wel volgen. De kantine van de club fungeerde ook als buurthuis. Er werd gekaart, vergaderd, gedamd, geschaakt, recepties gehouden bruiloften en allerlei feesten georganiseerd. Aan de kant van de Van der Pekstraat stond op het middenplein van het Mosveld een lantarenpaal hoge ronde witte gemeenteklok. Deze tijdaanwijzer was voor vele het punt voor afspraken. Als men groepsgewijs ergens heenging, was steevast de klok het vertrekpunt. ’s Zondags vroeg kon men er de leden van sportverenigingen, in afwachting van hun vertrek naar het toernooiveld zien staan. Zaterdagavond waren het jongens en meisjes die daar afspraken om samen in de stad te gaan stappen. Door de bouw van de Y-tunnel zijn de Volewijck kantine, de klok evenals het na de bezetting geplaatste oorlogsmonument, verdwenen. Een centrum van sociaal gebeuren moest plaatsmaken voor een zielloze oprit naar de tunnelingang, door de noordelingen al ras 'De Bult' gedoopt.Op het Meidoornplein in de Van der Pekbuurt stond de Openbare Leeszaal. De vader van de voormalige hoogleraar in de sociale geschiedenis Frits de Jong Ezn kreeg daar in 1919 een baan. Het gezin, dat in de stad woonde, verhuisde naar de hoofdstraat van de buurt de Van der Pekstraat, een brede straat met in het midden een, na 1945, aan het verkeer opgeofferde bomenlaan, die de straat iets statigs gaf. Op nummer 11, tegenover Frits, kwam in hetzelfde jaar Koos Vorrink te wonen. Vorrink, die onderwijzer was, werd benoemd op de nieuwe openbare school die aan het eind van de Meeuwenlaan stond. Het waseen uit hout opgetrokken noodschool die hoofdzakelijk bezocht werd door kinderen uit de Vogelbuurt. Vorrink, die het onderwijzertje spelen niet zo goed afging, diende op 11 0ktober 1920 zijn ontslag in en werd per 1 november secretaris/redacteur van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC). Later kon hij nog wel eens spottend het uit 1914-1918 stammende soldatenlied, dat begon met: 'wie zijn vader heeft vermoord en zijn moeder heeft vergeven', afmaken met de zin: 'die is nog veel te goed voor het onderwijzersleven'. Amsterdam-Noord heeft meerdere in het culturele leven bekend geworden Nederlanders voortgebracht. Onder andere de, door het aan het Spui staande beeldje 'Het Lieverdje', bekend geworden, beeldhouwer Carel Kneulman, de cabaretier Eric Herfst, de schrijvers Nescio en Maurits Dekker, de tekenaar Rotgans en de dichter/bohémien Gerrit de Brabander. Ook Joop van der Ende is een Noord Amsterdammer.

De rest van de bloemenbuurt bestond uit vier eenheden; vanaf het Mosveld tot aan de Berberisstraat stonden woningen van Ons Belang; dan volgde een tweetal blokken van de gemeentelijke woningdienst die doorliepen tot en met de Azaleastraat. Zomers Buiten had het terrein tussen Azalea- en Sneeuwbalstraat bebouwd. Voor de bebouwing van het laatste stuk tot aan de Buikslotermeerdijk diende B&W op 11 juni 1926 een voordracht in, waarin de bouw van het Floradorp, bestaande uit 605 woningen, op die locatie waren opgenomen. De woningen waren bestemd voor grote gezinnen en hadden drie of vier slaapkamers. Toen de bouw klaar was, had men in plaats van 605, 619 woningen gebouwd. De gemeentewoningen tussen de Azalea- en de Berberisstraat stonden in november 1929 op een voordracht (van wethouder De Miranda), waarin ook de bouw van Tuindorp Buiksloot was opgenomen. De woningbouwvereniging 'Zomers Buiten' protesteerde tegen het plan. Het bestuur was bang, dat de buurt, door het aantrekken van nog meer mensen uit saneringsbuurten, zou verpauperen; er waren immers aan de andere kant van hun complex ook al Gemeentewoningen (het Floradorp) gebouwd voor mensen uit die buurten. B&W vonden dat deze om en om bouw heilzaam zou werken op de mentaliteit van de bewoners van hun woningen. De huizen van Ons Belang en Zomers Buiten werden over het algemeen door beter gesitueerde arbeiders bewoond dan de gemeentewoningen. De woningdienst ging van de gedachte uit dat mensen, die uit de saneringsbuurten kwamen, wat van de anderen konden leren. Deze goedbedoelde theorie werkte voor geen meter. Het Floradorp kreeg het imago van een achterbuurt en werd alras door de bewoners van de aan- grenzende buurten, ‘De Rimboe’ genoemd. Een naam die zich als een lopend vuurtje door Amsterdam verspreidde en tot groot ongenoegen van de woningdienst aspirant bewoners deed bestluiten een woning te weigeren. De ons aangeboden woning stond niet in het Flora dorp. Ondanks dat is er door vader en moeder heel wat afgepraat. Uiteindelijk werd be-sloten dat ze zouden gaan kijken. Onze beneden buurvrouw nicht Annie, die nauw bij de discussies betrokken was geweest, zou ook meegaan. Het was in de zomervakantie dus ik mocht ook mee. We stapten mocht ook mee. Op de fiets en ik vond de tocht er naar toe best leuk. Vooral de oversteek met de pont vond ik geweldig het wasalsof je op reis ging naar een ver land. De Azaleastraat was een brede straat en lag op de grens van de gemeentewoningen en die van Zomers Buiten. Aan de Zomers Buiten kant waren ook een paar winkels. Van af de Kamper foelieweg gerekend op de hoeklinks van de Azaleastraat was eensigarenwinkel. Op de andere hoek een Jantje van Alles en op de hoek er tegenover een groenteman, de hoek van de tweede zijstraat links werd ingenomen door een comestibles zaak van Noach en de laatste hoek van de Wingerdweg huisde een fietsenwinkel. Ons huis, nummer 39 in de Azaleastraat kadastraal aangeduid als Y l - 29, stond op de hoek dichtbij de Kamperfoelieweg. Er naast was een braakliggend terreintje. Schuin aan de overkant naast de ACOBA woningen was een grasland waar koeien op liepen Ik zag er ook kinderen die er aan het spelen waren. Voorbij het ‘koeienland’ zag ik de pijpen van de Vuilverbranding en de Elektriciteitscentrale Noord. Daar was ook de Fokkerfabriek en rechts in de verte waren de kranen van de NDSM te zien. We hadden dus een mooi uitzicht. Ook de woning was mooi. Vier kamers een inpandige WC en een tuin met een grote schuur. Maar toch wilde moeder niet, de buurt stond haar niet aan. Het was er niet zo knus als in de Nassaustraat. Ze had ook iets tegen de soort vrouwen die over de waranda’s met elkaar aan het praten waren. De opzichter van de woningdienst, die ons het huis liet zien, probeerde moeder over te halen maar zij bleef bij haar standpunt. Vader wilde wel en ook Annie probeerde moeder over te halen. Tante, zei ze. Het is toch een geweldig huis. De kinderen een eigen kamer en een eigen WC. En dan die tuin, geweldig toch. Moeder was niet te vermurwen. De opzichter, die ons graag als bewoners wilde hebben gaf ons, tegen de regels in, twee weken om tot een besluit te komen. Er is heel wat afgepraat. Uit eindelijk gaf moeder toe. Op 18 juli 1932 werd de huurovereenkomst getekend. De overeenkomst gold voor een week en liep af op 24 juli 1932, maar kon stilzwijgend per week verlengd worden. De huur bedroeg fl. 5.00 per week.De borgsom van tien gulden werd, omdat vader op dat moment zonder werk was, betaald door Maatschappelijk steun. Voor de zekerheid werd dit in het contract vermeld. De huur kon door beide partijen per week worden opgezegd. Nadat het huis, met hulp van Annie en nog een paar familieleden, grondig was schoon gemaakt verhuisden we naar de Azaleastraat. Toen de verhuiswagen het meubilair gelost had en weg reed, barstte moeder in tranen uit en riep als maar: wat ben ik begonnen, wat ben ik begonnen. Vader, die praktisch nooit zijn stem verhief, werd kwaad en zei: als je niet ophoudt met janken, haal ik de auto terug en gaan we naar Hulp voor Onbehuisden, want als we dit huis verlaten hebben we geen woning meer. Moeder schrok zo van dat idee, dat ze haar tranen inhield en nog nasnikkend zei: dat wil ik niet, laten we dan maar blijven. Na een aantal maanden was ze gewend. Ze heeft er nooit spijt van gehad en er tot aan haar dood toe met veel plezier ruim zestig jaar gewoond. Ali, mijn pleegzuster, woont er nu anno 2004 nog. Ze is 95 jaar.

image002 image003

De meeste benedenwoningen in de Bloemenbuurt hadden een tuin met een achterom' zodat men de fiets, om deze in de berging te plaatsen, niet door het huis behoefde te slepen. Deze achterommetjes waren hier en daar met elkaar verbonden en als men de weg wist, kon men, om naar de plaats van bestemming te komen, hele stukken afsteken. Het arbeiders rijke Noord raakte ook, net als andere volksbuurten, betrokken bij de in de Jordaan uitgebroken 'steunrellen' van 1934, waarbij doden en gewonden te betreuren waren. Van het achter ommetjesdoolhof werddoor de in opstand gekomen arbeiders gebruik gemaakt om aan de klappen van en eventuele arrestatie door de politie, marechaussee of militairen te ontkomen. De over het algemeen van buiten Amsterdam ingezette oproerbestrijders wisten, tot hun nadeel, heg noch steg in de doolhof van laantjes. Het hevigst was de strijd op en rond het Mosveld. In die buurt werden meer dan tweehonderd straatlantaarns onklaar gemaakt. Op de Wingerdweg werd in de ochtend van 6 juli een vleeswagen aangehouden en geplunderd. ’s Middags werden verschillende straten, waaronder de Azaleastraat, opgebroken. Het kwam in de avond tot hevige gevechten. In de Hazelaarstraat kreeg een jonge man een politiekogel in zijn rug en in de Sneeuwbalstraat werd een dertienjarige jongen aan zijn hoofd gewond. In de Latherusstraat kreeg een man een schot in zijn been Ik zelf werd ook bijna een slachtoffer. Het braak liggend stuk grond naast ons was men aan het bebouwen. Er lag dus genoeg bouwmateriaal dat door de verzetmensen tot projectielen kon dienen. Ik stond in onze tuin bij de keukendeur, plotseling hoorde ik een knal en een fluitend geluid. In de muur naast mij ontstond een gaatje. Ik vluchten meteen de keuken in. Een patrouille die het bouwwerk controleerde had mij voor een van hun tegenstanders aan gezien. ’s Avonds werd iedereen gesommeerd om ramen en deuren te sluiten en binnen te blijven. Om het bevel kracht bij te zetten werd er met revolvers en karabijnen in de lucht geschoten. Op het Blauwe Zand raakten een paar honderd demonstranten in gevecht met de politie. De buurt was tijdens deze periode solidair. Een vluchtende werd, als hij aan de achterdeur tikte, meestal binnengelaten om op verhaal te komen, zodat hij daarna zijn activiteiten kon hervatten. Mensen, waarvan men dacht dat zij met de 'vijand' heulden werden onder handen genomen. Dat daarbij weinig tolerant werd opgetreden zien we aan het geen bij de in de Hortensiastraat wonende melkboer Kalf gebeurde. Bij hem werd, ondanks dat hij lid van de SDAP was en de verzetplegers steunde, de etalageruit door een steen vernield en leeggeplunderd, omdat hij een paard van een marechaussee water had gegeven. Toen de rellen bedwongen waren, ging de gemeente, door schade en schande wijs geworden er snel toe over de achteromlaantjes op de cruciale punten af te sluiten.
De woonsectoren werden aan de oostelijke zijde begrensd door de Wingerdweg en Florapark, dat tot aan het Noord-Hollandskanaal doorliep. Aan de westelijke zijde was de Kamperfoelieweg de grens. De woningen van Acoba stonden langs die weg, tegenover de gemeentewoningen tussen Ribes- en de Azaleastraat in. De meest ervan werden bewoond door onderwijzers, en andere ambtenaren. De buurt noemde het 'de schoolmeesterswo- ningen'. In het laatste huis woonde en oefende de legendarische huisarts dokter Schut zijn praktijk uit. Een harde maar strikt rechtvaardige en kundige arts die men, als het weer het toeliet, te paard door de buurt kon zien rijden om zijn 'visites' te doen. Oud patiënten herinneren zich nog wel wat voorvallen, die karakteristiek zijn voor het optreden van de dokter. Zelf herinner ik mij drie voorvallen die de oorzaak van mijn sympathie voor onze huisarts zijn. De eerste:

Ik zal een jaar of dertien geweest zijn toen ik me op een dag zo ziek voelde dat ik niet naar school wilde. Mijn moeder die op werkdagen beslist geen man en kinderen over de vloer wilde hebben, nam me mee naar dokter Schut. Nadat hij mij onderzocht had, zei hij tegen mijn moeder: "die jongen moet minstens drie dagen binnen blijven". "O", was haar antwoord, "dan kan hij dus naar school want daar zit hij ook binnen". De dokter stond op, keek mijn moeder aan en brulde, terwijl hij zijn hand met een harde klap op zijn bureau deed neerkomen:"Ik spreek verdomme geen Grieks. Als ik zeg binnenblijven, dan is dat binnenblijven! Breng je kind naar huis en ga met dit recept naar de apotheek en haal de medicijnen. En als het met drie dagen niet over is, dan waarschuwt u me en dan kom ik langs. Dag mevrouw".

Bij het tweede geval zal ik een inleiding moeten geven. Het is ontstaan doordat ik een opdracht van mijn moeder niet wenste uit te voeren. Wat was het geval:

Vader had voor het ophogen van tegels in de tuin zand nodig. Moeder gaf mij een emmer en de opdracht om uit de kist met strooizand van de gemeente enig emmers zand te halen. Ik weigerde omdat ik het stelen vond en moeder ons altijd voor hield dat stelen slecht was. Ondanks de dreigementen die ze uitte, bleef ik koppig volhouden. Moeder liep rood aan en schreeuwde: “Zo’wil je niet, wie niet horen wil moet maar voelen” en ik kreeg een krachtige lel met de mattenklopper die zij van de deur van de buitenkast had gepakt. Ik schreeuwde het uit want zij had mijn rechteroog geraakt. Ze schrok trok mijn handen die ik voor mijn gezicht hield weg en zag waar ze me geraakt had. Ik werd naar binnen geduwd en mijn oog werd met koud water gedept. ’s Avonds was mijn oog flink opgezwollenen blauw. Het zat helemaal dicht. Ik verrekte van de pijn. Morgenochtend gaan we naar de dokter. Zodra ik de spreekkamer binnen kwam zei de dokter: “Zo kerel heb je een robbertje gevochten” M’n moeder antwoordde: “Nee dokter dat heb ik gedaan met de mattenklopper, en hij had het verdient ook. De dokter schoof zijn stoel achteruit stond op keek mijn moeder en zei “Zo heeft u dat gedaan, bent u niet goed bij het hoofd misschien heeft u hem wel blind geslagen” en er volgden nog een aantal flinke vloeken. Hij onderzocht me vond dat het wel meeviel want er was niets onherstelbaars gebeurd. Hij schreef een recept en gaf dat met een snauw aan mijn moeder en sloot af met de woorden “als het nog eens gebeurd laat ik u vervolgen wegens kindermishandeling. Dag mevrouw en mij gaf hij een bemoedigend schouderklopje.

Het derde geval speelde zich een paar jaar later af en heb ik bij mijn ‘Eerste banen’ beschreven. Een van mijn oude schoolvriendjes kan zich nog herinneren dat toen zijn vader zich niet zo lekker voelde, en zijn moeder naar dokter Schut ging om iets tegen de griep te halen, het volgende gebeurde:

Toen zijn moeder aan de beurt was, ging ze de spreekkamer binnen, bleef voor het bureau van de dokter staan en zei: 'mijn man heeft griep en ik moet er wat voor hebben' De dokter keek haar aan, stond op liep om zijn bureau heen pakte haar bij de arm, liep met haar naar de deur toe en zei: 'zo, mevrouw nu gaat u naar buiten, u sluit de deur en als ik ja roep kom u weer binnen. U zegt dan goede morgen, gaat zitten. Ik vraag u wat er aan de hand is en u vertelt de verschijnselen, die zich bij uw man voordoen en dan bepaal ik of hij griep heeft of niet". De verbouwereerde vrouw voerde zonder morren de opdracht uit. Met een recept in haar hand en een schuchter uitgesproken, dag dokter, verliet zij de spreekkamer.

Een paar jaar voor de Tweede Wereldoorlog verhuisde de dokter naar de Fazantenweg aan de andere kant van het kanaal. Hij bleef onze huisarts.

Onderwijs

Na de vakantie ging ik naar de 6a klas van de Wingerdschool aan de Wingerdweg. Meester Veenstra zwaaide er de scepter en was tevens hoofd van de school. Op de schoolfoto zit ik rechts achteraan. De meester staat in het midden. Van een paar medeleerlingenweet ik de namen nog. De tweede van links in de achterste rij is Andrè van der Wal hij woonde op de Kamperfoelie weg in een van de schoolmeesters woningen. Zijn vader was belasting inspecteur. Omdat hij zo dichtbij woonde liepen we vaak samen naar school en weer naar huis. Ook na schooltijd trokken we wel samen op. Kort geleden ontdekte ik dat er in hetzelfde huis nog steeds een Van der Wal woont. Toen ik aanbelden was er niemand thuis. Rechts naast Andrè zit Jan Olij een zoon van de, in de oorlog berucht geworden politieagentSam Olij. Het gezin Olij woonde op Tuindorp OostzaanJan was een aardige sportieve jongen. We keken wel een beetje tegen hem op. Hijwas op boksles. We hebben echter nooit iets van gewelddadig optreden van hem meegemaaktDaarom was ik verbijsterd toen ik een paar jaar geleden in de krant las dat hij gedurende de bezettingsjaren, evenals zijn jongere broer Kees, lid van de SS was geweest en dat hij nu in Argentinië woonden.Wat hij in die periode heeft uitgevreten weet ik niet, maar Nederland heeft wel om zijn uitlevering gevraagd. Zijn broer Kees, las ik, was bij Stalingrad ge-sneuveld. Rechts in de eerste bank van de linker rij, zit Kuik, eendoor zijn kleine afmetingopvallende jongen. Achter hem zit Hielke van Oostrum. De jongen naast hem is Joop Stas die in de Elzenstraat woonde. Zijn broer is nu mijn bovenbuurman. Hielke woonde in de Van der Pekstraat op een hoek. Hem kende ik want hij was net als ik Rode Valk bij de AJC. In de weekenden zagen we elkaar want Hielke moest van zijn vader altijd thuis leren. Het heeft wel zijn vruchten afgeworpen want hij heeft het tot stationchef bij de NS gebracht. Loes van der Linden die rechts in de tweede bank van de rechter rij zit was ook Rode Valk daarom ken ik haar nog. Van geen van de andere meisjes heb ik een naam onthouden. De cijferlijst van het rapport week niet veel af van het laatste rapport van de Filips van Nassau school. Dus geen hoogvlieger. Het was een grote teleurstelling voor mijn moeder dat ik naar de school voor Timmerlieden en Metselaars Concordia Inter Nos ging. Zij had graag tegen familie en bekende willen zeggen mijn zoon wordt dokter. Ingenieur was ook goed geweest.

image004Brug klas Wingerdschool Bram achteraanrechts. Derde van links Jan Olij Uit familie album 3

Concordia Inter Nos

Op de fiets ging ik naar school die in de Frederik Hendrikstraat, vlak bij de Hugo de Grootstraat stond. De afstand was te groot om tussen de middag thuis brood te eten dus nam ik mijn brood mee. De school begon om 8 uur dus ik moest vroeg de deur uit want ik had wel een uur nodig om bij Concordia te komen. Moeder die een hekel aan vroeg opstaan had maakte een avond tevoren ontbijt en lunch voor vader en mij klaar. Vader moest gewoonlijk al om zeven uur beginnen. Op de aanrecht stonden twee pannetjes havermoutpap klaar die we moesten opwarmen. Ons brood lag gesneden en van beleg voorzien op twee stapeltjes in de broodtrommel. Mijn lunch nuttigde ik tussen de middag bij tante Lien in de Goudsbloemstraat. Op maandag had ik soms geen brood bij me. Moeder vond het dan te oud en te droog om mee te nemen. Bij tante Lien kreeg ik dan een zogenaamd ‘stratemakertje’. Een over de lengte doorgesneden half vers brood met dik roomboter en suiker. Ik vond het heerlijk.

Mijn ervaringen op de school zijn niet geweldig en ook niet slecht te noemen. Er waren, van de zes docenten die ik heb meegemaakt, er maar twee waar ik een hekel aan had en zij aan mij. De ergste was de leraar vaktekenen. Het tekenen deed ik graag maar de man had iets tegen de AJC-achtige kleding die ik droeg. Hij noemde me dan ook vaak de AJC-er met een grote bek. Als hij mij zo toesprak was ik hogelijk verbaasd want ik was en ben nog niet zo bekkig. Alleen als ik vind dat ik gelijk heb laat ik dat weten. De andere docent die mij minder goed gezind was de timmerleraar. Hij werd door de leerlingen Wippie genoemd. Dit van wegen zijn vrij grote wipneus die hij poogde te maskeren met een walrussnor. Ik kon in zijn ogen niets goed doen. Het is ook duidelijk aan mijn cijfers te zien. Voor timmeren had ik een 5. De tekenleraar oordeelde milder over mijn prestaties en gaf me een 6. De rapporten werden twee maal per jaar uitgereikt. Het gemiddelde van het laatste jaar was:

Vaktekenen 6
Timmeren 5
Nederlands  4 ½
Meetkunde 7
Rekenen 7 ½
Algebra 6 ½
Handtekenen 6 ½
Materiaal kennis 6 ½
Projectieleer 7
De enige lessen waar ik met erg veel plezier naar toeging, waren de Hand en vormtekenlessen van mijnheer de Groot een wat kleine kaalhoofdige man die met veel verve ons de schoonheid van allerlei dingen leerde zien. Die lessen waren zo inspirerend, dat ik thuis ook begon met het tekenen van stillevens. Het geen tot gevolg had dat ik me wat verf en penselen aanschaften en begon met het naschilderen van prentbriefkaarten. Uiteindelijk is het een hobby geworden waar ik me zo nu en dan nog aan bezondig. In 1935 verliet ik, na eenmet goedgevolg afgelegd examen, Concordia.
image005Als beloning mocht ik bij Kiepe, een befaamd werkkleding kleermaker op dePrinsengracht een timmermansbroek laten aanmeten. Zo’n broek was gemaakt van een grijsachtige stof die ze engelsleer noemden. Er zat een extra langwerpig smalle zak in voor een duimstok. Ik was er erg trots op.Het leren was echter nog niet afgelopen. Vader en moeder vonden dat ik nog wat bij moest leren en zorgden er voor dat ik naar de avondschool ging. Deze school, een ambachtsschool aan de Meeuwenlaan, gaf avondcursussenwaar de nadruk op het bouwkundigtekenen werd gelegd. We kregen ook wel timmerles. Ik kon er mijn draai wel vinden en dat kwam ook tot uitdrukking in de rapportcijfers. Het gemiddelde over de twee jaar dat ik de cursus die ik bezocht was: timmeren 6, Vaktekenen 7, Nederlands 7 voor de taal en een 5½ voor schrijven, natuur en werktuigkunde 8+. Aan het eind van de twee jaar kreeg ik geen getuigschrift want ik had het 46 keer af laten weten en in de schoolregels stond nu eenmaal dat, als je te veel verzuimt had je niet in aanmerking kwam voor een diploma. Ik was het niet met die regel eens want als je, zo was mijn niet geheel onbescheiden idee, met minder lesuren goede cijfers behaalde, je dan wel goed moest zijn en dus recht op een diploma had. Als ik dit zo schrijf, krijg ik het gevoel dat mijn idee van rechtvaardigheid misschien te rechtlijnig, of te simpel was en nog is. Ik ben er in mijn verdere leven wel eens over gestruikeld. Maar ja, die twee maal twee is vier gedachte zit misschien wel in mijn genen.

De eerste banen

In mijn branche werk te vinden was niet zo gemakkelijk. De wereld zat in een economische crisis en ook ons land was er niet vrij van gebleven. Honderdduizenden mensen liepen in de steun*. Niks doen was een gruwel in moeders ogen dus moest ik me melden bij de arbeidsbeurs die mij doorstuurde naar de school voor jongere werklozen. Wat plaats betrof kwam ik in een bekende omgeving. De school was namelijk gevestigd in het gebouw waar ik op de lagere school was geweest, de Filips van Nassau school in de Tweede Nassaustraat. De entree, de speelplaats en het gebouw waren onveranderd gebleven. Het interieur was totaal anders geworden. In plaats van schoolbanken stonden er nu werkbanken. De jongelui die de lokalen bevolkten, waren al dik de lagere school leeftijd gepasseerd. Onderwijzers waren niet te bekennen. Een soort werkmeesters hadden de leiding van de diverse groepen. Ik werd van zelf sprekend ingedeeld bij de timmergroep. We moesten allerlei dingen maken, zoals raam en deurkozijnen, ramen, deuren, trappen en meer van die bouwachtige artikelen die nodig waren voor herstel van gemeentelijke eigendommen. De groep timmerlieden werd ook bij de bouw van het Jan van Galen bad in west ingezet. Ik vond het geen leuk werk. Onze inspanningen werden beloond met een zakgeld van een rijksdaalder per week. Van die knaak, die ik thuis moest afdragen, mocht ik een kwartje houden dat ik naar eigen goeddunken kon besteden. Het werd meestal opgemaakt aan snoeperij of appels Moeder bleef actief met het zoeken naar werk voor me. Bij een baas zou ik immers meer kunnen verdienen. Familieleden en ander relaties werden benaderd en aangespoord om naar werk voor me uit te kijken. Wat het was hinderde niet als het maar iets behoorlijks was en meer opbracht dan die rijksdaalder. Haar pogingen werden regelmatig beloond zodat ik allerlei baantjes heb gehad. Een vriend van Jo van tante Lien bezorgde me werk bij de toonzalen van de behangselfabriek Rath en Doodeheevfer aan de Prinsengracht De personeelsingang was in de Noorderstraat. Mijn werk bestond uit het, met een machine de rollen sierranden in afzonderlijke delen snijden, sorteren en in het magazijn opbergen. Het was geen rotwerk maar erg veel plezier beleefde ik er niet aan. Het was echter wel de oorzaak van mijn derde ervaring met de dokter.

Om de haverklap wilde ik thuis blijven omdat ik keelpijn had. Moeder vond het onzin. Ik was ‘schoolziek’ zei ze en stuurde me de deur uit. Mijn klachten bleef ik uiten en toen ik op een avond weer klaagden over keelpijn zei ze: als jij keelpijn hebt dan gaan we morgenochtend naar de dokter en wee je gebeente als het niks blijkt te zijn. De volgende ochtend zaten we ver voor achten in de wachtkamer van dokter Schut. Moeder wilde de eerste zijn want dan kon ik nog op en redelijke tijd op mijn werk zijn. Binnen bij de dokter vertelde mijn moeder wat er aan de hand was en benadrukte dat ik lui was en niet naar mijn werk wilde. De dokter onderzocht me en maakte een uitstrijkje Zijn belangstelling ging ook uit naar het soort werk dat ik deed. Mijn verhaal over mijn werkzaamheden ontlokte bij hem de vraag of er afzuigers boven de machines, die gebruikt werden voor het snijden van randen, hingen. Ik moest dat bevestigend beantwoorden maar vertelde er bij dat ze nooit aanstonden. Met een grimmige intonatie zei hij: “Zo, zo daar zullen we dan eens een pittige brief overschrijven”. Op moeders vraag wat er dan wel was antwoordde hij: “Mevrouw uw zoon heeft vermoedelijk een stof allergie en die veroorzaakt keelontstekingen. Zodra ik de uitslag van het slijmonderzoek heb hoort u van mij. Voorlopig mag hij dat werk niet meer doen zo lang er geen goede afzuiging is”. Moeder stribbelde wat tegen maar werd met een recept voor een gorgeldrank naar huis gestuurd. De weg naar huis werd door haar al mopperend afgelegd.

image006Totaal heb ik zeven maanden in het behang gewerkt. Verschillende baan-tjes, de een wat langer dan de ander, heb ik daarna gehad. Bij een handelsmaatschappijtje op het Singel waar ik in het souterrain samen met nog een knecht goederen voor de verkoop klaar moest maken. Dat behelsde ingekochte partijen controleren en schoonmaken zodat ze fonkelnieuw leken. Bij twee verschillende farmaceutische bedrijfjes heb ik zalfjes klaargemaakt en in verpakkingsmateriaal gestopt. Een daarvan was bij een in de Trompenburgerstraat wonende Hongaar die Darocsy heette en onder de naam DARO zijn artikelen op de markt bracht. Later ben ik die naam op medicijnverpakking nog wel eens tegengekomen. Mijn andere farmaceutische werkgever huisde in de Warmoesstraat en heette OkaNika. Vader bezorgde me ook werk bij zijn baas, de aannemerscombinatie, Van Baarsen en Van de Voorde. In de Van Hallstraat moest ten behoeve van nieuwbouw grondwerk verricht worden Het was zwaar werk de zon stond hoog aan de hemel en ik had dagen dat ik me steeds misselijk voelde en lichte hoofdpijn had. Van de Voorde die iedere dag op het werk kwam kijken zag dat er iets niet in orde was en vroeg wat er was. Ik vertelde het hem en ik moest aanwijzen op welke plaatsen van het terrein ik dat misselijke gevoel kreeg Nadat ik het hem had aangewezen keek hij eens goed in de diepe kuilen die ik daar gegraven had. Hij riep mijn vader en vertelde hem dat mijn misselijkheid vermoedelijk ontstond door verdampte carbolineum. Kijk maar eens naar het water het is bruinachtig. Mijn vader wilde graag weten hoe dat spul dan in de grond was gekomen. Het antwoord was: “Wel er heeft hier een verffabriek gestaan en die fabriceerde ook carbolineum. Ik denk dat dit gedeelte de plek is waar het geproduceerd werd”. De baas zei dat ik op die plek niet meer hoefde te werken en gaf me een paar uur vrij om bij te komen. Het was een redelijke man. Het volgende illustreert dat ook. Op de dag dat Wibaut werd begraven, stond ik zo tegen de tijd dat de begrafenisstoet door de stad zou trekken op mijn schep geleund voor mij uit te kijken. Ik was met mijn gedachte bij die gebeurtenis en had er wel bij willen zijn maar ik dorst geen vrij te vragen. Van der Voorde had een andere politieke opvatting dan Wibaut en zijn aanhangers. Toen hij mij zo zag staan kwam hij naar me toe en Zei:”Jij wilt zeker je opa gaan begraven hè.”Toen ik dat beaamde, gaf hij me vrij om weg te gaan. Ik moest wel zo snel mogelijk terug komen. Ik bedankte en liep stevig doorstappend naar de dichts bijzijnde plek waar de stoet langs zou komen, de Nassau kade. Daar aangekomen zocht ik snel een plaatsje langs het trottoir waar al honderden mensen stonden. Na ongeveer een kwartier hoorde ik het doffe geluid van trommels die de stoet vooraf gingen in de verte. De stoet was in aantocht. Het was een indrukwekkend geheel. Het tamboercorps met zwart omfloerste trommels liep vooraf. De met bloemen bedekte lijkwagen passeerde ons en daar achter reden de volgkoetsen. Die werden gevolgd door een zee van vlaggen die voorzien waren van een rouwwimpel. Alle socialistische organisaties hadden hun vaandels meegenomen. De AJC was met een flinke hoeveelheid vertegenwoordigd. Achter deze vlaggen liepen de vertegenwoordigers van alle organisatie. Die van de SDAP en de Vakbeweging voorop en daar achter honderden partijgenoten en andere belangstellende. Toen de stoet voorbij was, liep diep onder de indruk van hetgeen ik gezien had terug naar mijn werkplek. De baas was weggegaan.
image007Moeder die een dag in de week bij een familie Van der Hoede, die in de Foeliestraat een kruideniers winkeltje exploiteer de, huishoudelijk werk deed had aan haar mevrouw vertelt dat het zo moeilijk was om werk voor me te vinden Mevrouw van der Hoede had na enig nadenken geantwoord: “Ik ken een aanne-mer die veel in woningonderhoud zit. Ik zal hem wel vragen of hij een jong maatje kan gebruiken. Na enige tijd kwam mijn moeder van haar werk thuis en zei tegen me: “Ik heb werk voor je. Je moet je morgenochtend om zeven uur melden bij mijnheer Salm in de Utrechtse dwarsstraat nummer..? Hij heeft daar een klus en kan jou er bij gebruiken. Doe je best want hij heeft meer werk. Na een kort gesprek me de aannemer Salm kon ik beginnen. Mijn werk bestond uit het assisteren van een timmerman die bezig was met het aanbrengen van deuren en ramen. Het bleek dat Salm nog meer klussen had want toen het karwei in de Utrechtse dwarsstraat geklaard was, werd ik ingezet op een bouw in de Westerstraat. De werkplaats van straatorgel verhuurder Perlee die alleen uit een begane grond bestond, moest voorzien worden van een bovenbouw. Hij wilde erboven gaan wonen. Na een week of twee kwam er nog een jongmaatje bij en tot mijn verrassing bleek dat Dick Kneulman te zijn, Dick was de jongere broer van Carel Kneulman een hordeleider uit de AJC die later beeldhouwer werd. Van zijn hand is het bekende beeld ’Het Lieverdje’. Op een dag kreeg ik de opdracht om na de middagschaft, met een platte handkar en samen met Dick, een aantal deuren van een karwei op Wittenburg op te halen. Het was mooi weer en welgemoed gingen we op stap. Het nam nogal wat tijd in beslag. De afstand tussen de twee straten was vrij groot. We moesten de hele stad door van west naar oost, de deuren van één hoog af naar beneden dragen op de kar laden en weer terug lopen. Dat ging niet zo snel als heen want de kar met deuren was erg zwaar. Vooral als we een brug over moesten en er waren er nogal wat op onze route. De middag was al aardig gevorderd en op Rapenburg aangekomen hoorde we een kerkklok vijf uur slaan. Het was nog een heel eind naar de Westerstraat dus zei ik tegen Dick we gaan een stalling voor de kar zoeken en gaan naar huis de werkdag is over morgenochtend om 8 uur weer present. We vonden een onderkomen voor de kar en gingen naar huis. Dick was de volgende dag weer aanwezig en wij zette het transport voort. We kregen ze wel uitgemeten maar achteraf moest Salm er toch om lachen. Begin 1938 vond ik, via een advertentie werk bij de trappenmaker Pels in de Pieter Vlamingstraat. Pels was lid van de SDAP en zijn zoon Cok, die onderwijzer was, had een leidende functie in de AJC. Het maken van trappen was een ingewikkeld werkje dat ik met plezier deed. Af en toe werd ik uitgestuurd om in een van de pandjes in de buurt die eigendom van Pels waren, onderhoudswerk te verrichten. Ik had het er goed. Het werk in de werkplaats die in de tuin van het huis stond, werd ‘s morgens en ’s middags onderbroken door koffie en thee pauzes. Tijdens de lunchpauze kreeg ik een beker melk. De vakantie van 1938 bracht ik als tentleider door in de kinderkampen die de Centrale Bond van Transport Arbeiders bij haar twintig jarig jubileum, voor de kinderen van haar leden op de AJC-terreinen in Vierhouten georganiseerd had. Bij mijn terugkomst in de Pieter Vlamingstraat was baas Pels een en al belangstelling. Toen hij hoorde dat er in het kamp tentleiders te kort waren, vroeg hij of ik wel zin had om nog twee weken er naar toe te gaan. Ik zei geen nee en met behoud van loon heb ik die weken in Vierhouten doorgebracht. Ofschoon ik het werk bij baas Pels zeer prettig vond, was mijn moeder nog steeds bezig met te proberen me een baan te bezorgen die meer vastigheid betekende. Want zo redeneerde ze, bij zo’n klein baasje kun je van de ene op de andere dag ontslagen worden. In November van 1938 lukte het haar.

De Bijenkorf

Zeven november 1938 kreeg ik door bemiddeling van de dochter van mevrouw Van der Hoede, die op de afdeling personeelszaken van de Bijenkorf werkte, een baan als magazijnbediende op de huishoudafdeling van de Bijenkorf. Ik ging f. 30. - in de maand verdienen. Een hele vooruitgang want bij Salm had ik f. 3. - per week. Mijn loonzakje moest ik ongeopend aan mijn moeder afgeven. Ik kreeg als vanouds wat zakgeld De huishoudafdeling was op de vierde etage van het gebouw aan het Damrak gevestigd. Het magazijn bevond zich op dezelfde hoogte er achter in de nieuwbouw boven de Beursstraat. Er werkte daar, onderleiding van chef Van Praag, Van Loenen, Louis Koopman, Jaques Brandon, Sal Metselaar en Arnold waar ik de achternaam niet meer weet. Met Sal en Jaques was ik spoedig goede maatjes zij waren ook, net als ik, in de AJC. Het magazijn was gevuld met honderden artikelen van handenborsteltje tot porseleinen serviezen. We hadden ook nog een dependance in gebouw Rikkers dat tussen de Beursstraat en de Warmoesstraat in stond. Daar waren de grote artikelen zoals keukentrappen zinken teilen enzovoort opgeslagen. Om er te komen moesten we een binnenplaats oversteken. Tussen de middag gingen Sal, Jaques en ik naar de kantine op de hoogste verdieping van het oude gebouw, om ons brood op te eten. Als het mooi weer was gingen we meestal naar de daktuin die naast de kantine op het nieuwe gebouw was aangelegd. Er stonden wat tuinbanken. Het uitzicht over de stad was overweldigend. Vaak waren we in gezelschap van wat jongere verkoopsters. Het was best gezellig. Het beviel me allemaal wel op een ding na, zaterdags moesten we tot 10 uur ’s avonds werken de winkels waren tot die tijd open. Op zaterdag naar troepavond van de Rode Valken gaan was er niet bij. Na een jaar werd ik overgeplaatst naar het magazijn van de kunstafdeling op de vijfde etage. Mijn collega’s daar waren: Jan van Doorn, zijn vader was warenhuisdetective, ene Pels en nog een derde figuur waarvan de naam me ontschoten is. Ik vond het leuker dan op de huishoudafdeling. We hadden met heel andere artikelen te maken. De verkoop gebeurde op de tweede verdieping de chef was de heer Drewes een man die voor zijn personeel cursussen hield over kunst waar ook mijn belangstelling naar uitging. Toen ik hem vroeg of ik daar aan mee mocht doen, keek hij verrast en vond het reusachtig dat ik belangstelling toonde. De cursussen werden wel na werktijd gegeven zei hij, waar ik geen enkel bezwaar tegen had. In 1939 werd ik overgeplaatst naar het magazijn van de meubelafdeling. Dit zat niet in het gebouw aan het Damrak maar in de zeventiende eeuwse pakhuizen van de West Indische Compagnie op de Prins Hendrik kade vlak bij de zeevaartschool. Het was wel zwaar werk, maar we waren er vrijer dan in het hoofdgebouw. Ik zag wel wat in meubelen en na wat gesprekken met de chef van de meubelafdeling, de heer Kederius, en verkopers van de afdeling liet ik me inschrijven voor de avondcursus meubeltekenen van de Kunstnijverheid school in de Gabriël Metsustraat. Het werd wel avondschool genoemd maar de meeste lesuren werden op de zaterdagmiddag gegeven. Ik moest dan wel werken want op zaterdag was de Bijenkorf tot 10 uur open. De afdelingschef, de heer Kederius, vond de school zo belangrijk dat ik er de benodigde uren betaald verlof voor kreeg. De cursus heb ik nooit af kunnen maken de oorlog maakte er in

begin 1941 een einde aan. Eind negenendertig kwam ik weer terug op de kunstafdeling. Op dezelfde etage was ook de fotoafdeling gevestigd. Fotografie was een van die dingen waar ik op mijn manier wat aan deed. Met een zogenaamd zeepkissie, een op bonnen van de Klokzeep verkregen 6X9 boxje maakte ik familie kiekjes. Het had net als in de oorspronkelijke Camera Obscura geen lens maar en gaatje. Met dit verschil dat er in het boxje een sluiter zat. Van de opnames die ik er mee gemaakt heb zijn er maar een paar bewaard gebleven. Fotograferen vond ik leuk. Je kon zelfs met dat eenvoudige apparaat iets vastleggen dat je mee naar huis kon nemen en later weer bekijken en de emoties die je tijdens de opname gevoeld had weer oproepen.

image008In de stoelen vlnr: ?, Jaques Brandon, Sal Metselaar, Bram Wisman. Foto rechts: voor aan links Pels, rechts Bram. Er achter links Van Doorn, rechts Koster. Foto links boven: muziek maken in de tuin van Bibaz. Vlnr: ?, Bep Bibaz, Bram.

DE PONT

Het in de stad werken betekende wel dat ik twee maal per dag met de pont over moest. Dat was over het algemeen wel leuk want je kon er van alles meemaken. De diverse besturen van de stad hebben in het verleden regelmatig aandacht aan de oeververbindingen besteed. Het is altijd een teer punt geweest. Het overvaren was een particulieren aangelegenheid. Tot 1829 waren het roei- en zeilboten die het contact tussen de oevers onderhielden. Daarna nam een door paarden voortbewogen raderboot het werk over. Onderdeks liepen vier paarden in een tredmolen om de schepraderen in beweging te houden Het was een windgevoelig ding dat sterk de neiging had om af te drijven. Toen de pachters van de veerverbinding het niet meer zagen zitten, ze kwamen niet uit met de door de gemeente vastgestelde tarieven, nam de gemeente de zaak over. Regelmatig werd er door de overvarende geprotesteerd tegen het heffen van geld voor de overtocht en de ongeregelde dienst regeling Men vond dat het kosteloos moest zijn en dat er vaste vertrek en aankomsttijden moesten zijn. Van een geregelde overtocht was eerst sprake toen in 1842 de eerste platbodemstoomboot in de vaart kwam. In 1855 werd de veerdienst overgenomen door de Gebroeders Goedkoop Het was de 40 PK sterke ‘Stad Purmerend’.

image009De ketting pont. In de achtergrond de bomen van het Tolhuis.

In 1897 nam de gemeente opnieuw het beheer over en maakte er stoompont no. 1 van. Hij verzorgde de overtocht van De Ruijterkade naar het Tolhuis en werd dan ook snel de Tolhuispont genoemd. De over-Y-ers bleven protesteren tegen het betalen van pontgeld. Particulieren en verenigingen stuurde brieven naar de gemeente. Ook de politieke partijen betraden de arena. Op 22 mei 1907 stuurde de SDAP afdeling 1 een adres aan de Raad. Een citaat uit de brief:

(…) Aan de overkant van het IJ heeft zich langzamerhand een niet onbeduidend aantal arbeiders en kleine burgers gevestigd, welk getal, door de daar gevestigde fabrieken zich steeds uitbreidt. Het noodzakelijk verkeer tusschen dezer lieden woning en de stad, wordt in hooge mate bemoeilijkt door de naar verhouding zeer hooge kosten van den overtocht van het pontveer. Het is toch een zeer onbillijke toestand dat aan ingezetenen van de gemeente het verkeer met de stad zelf zoo bemoeilijkt wordt, vooral voor wie een talrijk gezin heeft, dat toch niet steeds uit de stad kan wegblijven, wordt dit een zeer drukkende belasting die ook zeer averechts drukt, n.l. op de grootste, veelal de meest behoeftige, gezinnen het zwaars. Derhalve wendt ondergeteekende zich tot Uwen Raad met het verzoek om aan de overkant woonnende menschen, hetzij aan allen, hetzij aan hen wier inkomen beneden een zeker peil blijft, waarvan wij de bepaling aan Uwen Raad overlaten vrije overtocht per pontveer toe te staan. (…)

De brief werd onder de bewoners van Noord verspreid en men riep daarbij de mensen op, door middel van een handtekening, adhesie te betuiging met het verstuurde adres. Gelegenheid daartoe werd gegeven in 'Café Pool aan de Buiksloterweg. De roep om gratis overtocht kreeg op 3 juni steun van een aantal inwoners en op 15 juni van de Vereeniging Buurtbelangen benoorden het Y, die aandrongen op spoedige behandeling van het adres. Zesentwintig juni kwam het in de Raad met als resultaat, dat het voor een preadvies aan verschillende personen en organisatie werd doorgezonden. Op 4 december werd het preadvies van B&W behandeld. Het college had bezwaar tegen gratis overtocht, maar kwam de klagers enigszins tegemoet door de prijzen voor hen die regelmatig van de pont gebruik moesten maken te verlagen. Een weekabonnement voor overtocht op werkdagen ging 5 cent kosten en voor een tienrittenboekje moest men 10 cent betalen. De regelmatig binnenkomende klachten over betaling van veergeld, hadden uiteindelijk resultaat. In 1912 werd de overtocht gratis.

Het toenemend aantal industrieën, dat zich in Noord vestigden, veroorzaakte een toeloop van arbeiders en toeleveranciers die van uit de stad het Y over moesten. De gemeente was genoodzaakt een tweede pontverbinding aan te leggen Om de Tolhuisverbinding te ontlasten koos men een plek dichtbij de industrieën die aan de Meeuwenlaan lagen Op de De Ruijterkade, bij de toenmalige brandweerkazerne werd de steiger aangelegd. Zo kon de brandweer, indien nodig, sneller Noord bereiken Voor het aangaan van de fabrieken en na het beëindigen van de werktijd, was het aanbod van personen met fietsen groot. Om de overtocht goed te laten verlopen, werden de fietsers in een soort uit hekken bestaande en door een ketting afgesloten fuik geleidt. Als de pont leeg was mocht er eerst een aantal auto's op. Daarna werden de fietsers in de gelegenheid gesteld de pont op te gaan. Was de pont vol, dan werd de fuik weer gesloten. Dat de man, die de ketting bediende, de nodige verwensingen naar zijn hoofd geslingerd kreeg, laat zich raden. In de koude jaargetijden was het ook geen lolletje als een stuk vee tussen 'dranghekken' de volgende pont te moeten afwachten. Bij de Valkenwegpont waren het hoofdzakelijk werklieden van de ADM, Ketje, Verschuren, Du Croo en Brauns en Hollandia Kattenburg die in de spitsuren gebruik maakten van het veer. Met de Tolhuispont gingen naast de industrie arbeiders ook veel in Noord wonende meisjes mee die in de Zaanstreek op fabrieken werkten. Zij werden over het algemeen 'De meisjes van Verkade' genoemd. Zij moesten de overtocht maken om via het Centraal Station naar Zaandam te reizen. De jongedames waren niet op hun mondje gevallen en de aan hen toegeroepen op of aanmerkingen werden dan ook ad rem beantwoord. Zelf lieten zij zich ook niet onbetuigd, als ze iets waarnamen dat in hun ogen van het normale afweek.

Ik zelf heb het volgende meegemaakt: ik was zo'n jaar of achttien en droeg, volgens de traditie van de jeugdbeweging waar ik lid van was, een manchester klettervest met een zogenaamde rijbroek, sportkousen en hoge wandelschoenen. Mijn haar droeg ik langer dan gebruikelijk was en dat had al meerdere malen de kreet: hè moet je een kwartje voor de kapper, aan pontgangers ontlokt. Ik haalde mijn schouders er voorop. Op een keer liepen er een paar giechelende meisjes achter me en ik was al voorbereid op de afgezaagde kreet, toen een van hen riep: "Hé, krijg de klere, mot je nou es kijken C&A en de Bata hebben ruzie". Deze originele beschrijving die op de afstand tussen mijn broek en schoenen duidde, ontlokte mij, tot verbazing van de meisjes een schaterlach. Ik draaide mij om en vroeg: "Wanneer ben je vrij schat". "Wil je dan met me uit in die uitrusting", was het antwoord waarop ik repliceerde: "Nee hoor, maar als je vrij bent kunnen we misschien een nieuwe stem voor je halen want deze is niet om aan te horen". Het bleef even stil toen volgde gegrinnik en "die is goed", waarna een ieder weer zijn weg ging.

Om de pont te halen werden soms halsbrekende toeren verricht. Als de pont de wal nog maar net had verlaten, probeerden sommige voetgangers door een sprong de stootrand te bereiken. Lukte het, dan klom men over de railing en kon de overtocht toch nog worden meegemaakt. Sprong men mis, dan was een nat pak het minste dat volgde, maar vele malen moest de vermetele zijn sprong met de verdrinkingsdood bekopen. De fietsers probeerden ook om op het laatste nippertje met de pont mee te komen. Als de klep nog niet helemaal opgehaald was - dit gebeurde met mankracht - gooide de fietser zijn vehikel op de klep stapte op de stootrand, klom over de reling en pakte zijn fiets, vaak geholpen door een medepassagier, weer op. Dat ook hierbij wel eens ongelukken gebeurden is duidelijk. In koude jaargetijden haastten fietsers en voetgangers zich om bij de pijp een plaatsje te bemachtigen. De warmte, die de plek afstraalde gaf een heerlijk gevoel aan rug en handen. Doordat men elke dag overwegend met dezelfde mensen de overtocht maakte, leerde men elkaar kennen en werden contacten gelegd. Een aantal daarvan groeide uit tot langdurige relaties. Voor een groot aantal al of niet geslaagde huwelijken van Noordelingen werd de basis op de pont gelegd. Tijdens de overtocht had men alle tijd om rustig rond te kijken of een praatje aan te knopen. Niet zelden volgden op dat praatje een afspraak in het vervolg de tocht naar de pont gezamenlijk te maken of naar huis te fietsen. Als de ontmoetingen een wat hechtere basis kregen, kon men, als het weer het toeliet, de paartjes 's avonds op het 'Trouwlaantje' bij de Leeuwarderweg zien wandelen. Een tocht naar de hulpsecretarie in Nieuwendam lag dan in het verschiet. Het overgrote deel bleef na het huwelijk in Noord wonen.

De AJC

Deze socialistische jeugdbeweging werd op 18 maart 1918 door het NVV en de SDAP opgericht. Eerdere pogingen om tot een linkse jeugdorganisatie te komen waren mislukt. Ook deze had in de beginne niet zo’n succes. Pas toen Koos Vorrink op 1 november 1920 in de leiding werd opgenomen begon er een periode van vooruitgang. In 1924 werd hij voorzitter en de organisatie bleef groeien. Zowel nationaal als internationaal kreeg zij erkenning en oogsten veel waardering bij het progressieve deel van de bevolking. Het reactionaire deel haatte de club. Vooral het coëducatie principe, het samen opvoeden van jongens en meisjes, dat hoog in het vaandel stond werd door hen te vuur en te zwaard bestreden. De kerkelijke instellingen liepen voorop. Ze schaamde zich niet om in hun anti-propaganda de ontucht die volgens hen uit het door de AJC gehuldigde principe van co-educatie, voortvloeide als een van hun argumenten te gebruiken. De jeugdbeweging van de socialisten was te vergelijken met Sodom en Chomorra. Het buitenleven nam een grote plaats in bij de AJC. Wandelen en kamperen besloeg een groot deel van de activiteiten. In 1922 werd het Paasheuvelterrein bij Vierhouten gekocht. Het gebouw ‘De Paasheuvel’ werd in 1923 ingewijd.

image010 image011De Rode Nederzetting Willy tweede van rechts.

Een deel van de financiën die nodig waren voor een goede exploitatie werd opgebracht door de leden zelf middels een kampfondszegel van 2½ cent die bij de contributie betaald werd. Naast het buitengebeuren werd er ook veel aandacht besteed aan ethische, culturele en politieke zaken. De opvoeding in de AJC is voor velen in hun verdere leven een steun in de rug geweest. Willy was toen we in de Nassaustraat woonde al lid. Ze was in troep Haarlemmerpoort In Noord zat ze in horde Kajak. Ze heeft in 1933 de Rode Nederzetting meegemaakt. Onze tante Cisca die van dezelfde leeftijd als Willy was, was ook Rode Valk. Mijn zus is niet lang in de AJC gebleven ik weet niet wanneer ze er uit gegaan is. Vlak na mijn twaalfde verjaardag werd ik lid van de Rode Valken, de 12 tot 16 jarige groep van de Arbeiders Jeugd Centrale. In Noord waren drie Rode Valken troepen. In Tuindorp Oostzaan de troep Poolster rechts van het Noord-Hollands kanaal troep Noorderlicht en links van het kanaal troep Noordpool. Tot de laatste troep behoorde ik. Zo’n troep bestond uit een aantal meisjes- en jongens hordes. Die hordes droegen namen die met de Noordpool te maken hadden. Er was ook een ook een proefhorde waar ieder nieuw lid een aantal maanden wereldwijs werd gemaakt over de handel en wandel van de AJC. Aan het eind van de proefperiode moest je een proef afleggen. Je moest de Rode Valken wet uit je hoofd kennen en de betekenis ervan kunnen uitleggen De Rode Valkenmars moest je kunnen zingen en de opbouw van de organisatie uit je hoofd weten.

DE RODE VALKENWET

Wij Rode Valken voelen ons deel van de strijdende arbeidersklasse.
Wij Rode Valken willen goede kameraden zijn.
Wij Rode Valken willen andere helpen waar wij kunnen.
Wij Rode Valken hebben eerbied voor ieder eerlijke overtuiging, ook wanner ze niet de onze is.
Wij Rode Valken stellen vertrouwen in onze leiding.
Wij Rode Valken komen voor onze mening uit en praten niet achter andermans rug.
Wij Rode Valken streven naar waarheid. Het gegeven woord is ons heilig. Wij willen nauwgezet en trouw onze plichten vervullen.
Wij Rode Valken Streven naar soberheid en eenvoud Wij gebruiken geen alcohol en geen tabak.
Wij Rode Valken verzorgen ons lichaam door reinheid, oefening en harding.
Wij Rode valken zijn vrienden en beschermers der natuur.
Wij Rode Valken willen moedig zijn en onbevreesd.

image012 image013Horde Poolvos, vlnr: Simon Viskoper, Jan Nieuwenhoff, Cor Franken, Herman Truin, Hielke van Oos trom, Cor Haster, Bram Wisman, Mani Hagenaar en Wim Gaasendam.
image014Een deel van horde Poolvos Vlnr. Cor Haster, Wim Gaasendam, ?, Mani Hagenaar, Bram met viool, ?, Koen Koenes Als je de proef met goed gevolg had afgelegd, volgden op een troepavond de ceremoniële inwijding. Er werd gezongen, het gedicht De Belofte werd gedeclameerd waarbij op een na de laatste zin: Dan Vast besloten, de nieuwelingen: Ja ik wil, moesten antwoorden. Het was voor mij, voor zover ik het me nog kan herinneren, een sfeervolle gebeurtenis die indruk op mij maakten. Vol spanning wachtte de nieuwkomers het moment af waarop ze moesten antwoorden. De een sprak de woorden aarzelend uit de ander deed dat op ferme toon. Na een toespraak van de troepleider kregen we het begeerde kleinood de Rode das. De bijeenkomst werd afgesloten met het zingen van de Rode Valken mars. Die rode das was een doorn in het oog van de reactionaire regering en het daarbij behorende volksdeel. In hun ogen ging van die das een opruiend effect uit. Het dragen ervan door jonge kinderen was verderfelijk. Zij werden zo opgevoed tot revolutionaire bom-mengooiers. De kinderen werden misbruikt. Het dragen van een Rode Das werd in 1933 bij wet verboden. Op een grote bijeen-komst in Carré werd de rode das afgelegd en vervangen door een uit verschillende knopen samengesteld wit koord dat eenheid in verscheidenheid voorstelden. Ik werd ingedeeld bij horde Eskimo die later met horde Poolvos sa-mengevoegd werd. Henk Jansen was in het begin de hordeleider en Max Diamant de assistent. Later waren dit Jan Nieuwenhoff en Carel Kneulman* die weer door Cor Franken ver- vangen werd. Andere jongens die in de loop der jaren deel van de horde hebben uitgemaakt waren, voor zover ik me kan herinneren: Arie Knol, Koen Koenes Hildo Visser, Cor Lievense, Hielke van Oostrum, Simon Viskoper Herman Truin en Manie Hagenaar. Een keer per week kwam de horde bij elkaar. Met horde Eskimo gebeurde dat bij Hildo Visser thuis op het Lupineplein. Tijdens de Poolvos periode was ons hordehonk bij de familie Mosterd op de Kamperfoelieweg op de eerste etage. Later kwamen we in een ruimte op het dak van het Y-pavIljoen terecht.

Op die hordeavonden leerde we hoe je een primus moest behandelen, touwknopen maken en het lezen van het spoorboekje. Er werd gezongen en spelletjes gedaan. Drie van die spelletjes heb ik later teruggezien en gehoord op radio en TV. Hersengymnastiek, Zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens en Hints. Bij dit laatste werden voornamelijk boektitels uitgebeeld. We hielden ook boekbesprekingen en er werd natuurlijk voorgelezen. De zondagen werden doorgebracht met wandeltochten waarbij we leerden kaartlezen, bloemen, plantjes en paddestoelen determineren. Vogels herkennen stond ook op het programma. Dit was echter wat moeilijk uitvoerbaar omdat niemand van ons een verrekijker had. Die was te kostbaar. Maar geluiden en vliegwijze herkennen ging prima. Alle hordes tezamen vormde de Troep. De leiding berustte bij de troepleider/ster. De eerste die ik meemaakte was Bep Fokke, ze woonde op het Niggelleplein. Veel heb ik daar niet van onthouden het enige is dat ze een jongere zus had die Puk heette. Een leuke meid om te zien. De periode dat Jo Lochtenberg de leiding had, dat was tot 1940, is er een geweest van veel activiteiten. De zaterdagavonden, waar ik dikwijls niet aan deel kon nemen omdat ik tot 10 uur moest werken, werden gevuld met

image015Zonnewendefeest 1936 in het Zonnehuis in Tuindorp Oostzaan. Uit familie album 5. Eerste rij vlnr: ?, Wim Gaasendam, Carel Kneulman, Bram Wisman, Pun Fokke Riek Staal en Gerrie Wertheim. Tweede rij”Jan Nieuwenhof, Mani Hagenaar, Henk Berends, Koen Koenes, gedeel telijk Cor Haster, Sien van Olst, ? en Fie Kamlag.

volksdansen zingen en allerlei kring spelen. Regelmatig werden er lezingen gehouden die bijna altijd een socialistische ondertoon hadden. Op de zondagen werden zomers dagwandeltochten gemaakt waarbij soms onderweg gekookt werd. Alle toebehoren daarvoor zaten dan in de hordekar. Een zelf gemaakte trekkar op twee wielen die door twee man of vrouw getrokken werd. Dit gebeurde bij toerbeurt. Die tochten gingen bijna altijd door de polder of langs de IJsselmeerdijk. Onderweg werd soms gezwommen. Meestal in het Kinselmeer maar ook wel eens aan de andere kant van de dijk in het IJsselmeer. Wat steevast op het programma stond waren sportdagen, zwemfeesten, nieuwjaarsfeest en een zonnewende feest. Dat zonnewende feest was ons alternatief voor de kerstdagen. Het was gebaseerd op volksfeesten van vroeger waarbij het langer worden der dagen gevierd werd. De spar was als altijd groenblijvende boom een van de symbolen die de komst van de lente aankondigden Er werden ook wel kampweekends georganiseerd op het terrein bij het Meenthuis in Blaricum. Aan het begin van een van die weekends, ervoer ik dat de haat van de gegoede burgerij tegen alles wat socialisme uitdroeg groot was. Tijdens onze heenreis gebeurde het volgende: nadat we in Bussum uit de trein waren gestapt en voor het station een stoet geformeerd hadden, begon de wandeltocht naar Blaricum. Volgens de plaatselijke politie verordening mochten we geen muziek maken en de vlaggen niet laten wapperen. Voorafgegaan door zwijgende trommels, opgerolde vlaggen en gesloten monden, we mochten ook niet zingen, liepen we keurig in rijen van vier door het stadje. Bij een kruispunt gekomen ging onze troepleider Jo Lochtenberg midden op de weg die wij over moesten steken staan om het verkeer tegen te houden zodat de stoet ongehinderd naar de overkant kon. Een heer in een dure auto, in mijn herinnering een Rolls Royce, weigerde te stoppen bleef vlak achter Jo staan en begon zachtjes tegen hem aan te duwen. Jo verzette zich De man gaf wat meer gas en onze troepleider was, wilde hij het vege lijf redden, gedwongen om met zijn knieën op de bumper van de auto te gaan liggen. Met zijn handen greep hij zich vast aan het beeldje dat op de neus van de auto stond. De man reed door de stoet, die inmiddels ruimte had gemaakt, met Jo voor op zijn bumper. Het sierstuk waaraan Jo zich had vast geklampt brak af. Jo kon met een zwaai opzij van de auto springen en stond snel weer op zijn benen hij draaide zich om en gooide met een van woede vertrokken gelaat het beeldje naar de auto. De autobezitter gaf gas en reed door. Een politie agent die het gebeuren had gadegeslagen kwam naar de troepleider toe en nam hem mee naar het bureau om een procesverbaal op te maken. Onder de indruk van het gebeuren vervolgden wij onze tocht naar het Meenthuis. Het heeft enige uren geduurd voor de stemming er weer een beetje inzat. Enige weken erna moest Jo voor de politierechter verschijnen en werd veroordeeld tot het betalen van een boete die door de AJC betaald werd.
In de wintermaanden bezochten we musea of gingen naar, door de Stam Amsterdam georganiseerde bijeenkomsten. De Stam, bestond uit alle Rode Valken troepen uit de stad bij elkaar. Als troep namen we ook wel deel aan demonstratieve bijeenkomsten van de SDAP of NVV. 1 Mei, de dag van de arbeid was er meestal een grote bijeen komst van de socialistische beweging in, bijvoorbeeld, het Olympisch stadion. De AJC voerde dan een bewegingsspel op. Ik herinner mij nog een paar stukjes tekst uit een spel waarbij onze troep wegenbouwers moest voorstellen. Onze horde stelde de stratenmakers voor. Onder het uitbeelden zeiden we de volgende teksten: hamer tik. Hamer slaat. Man aan man steen aandraagt. Steen, steen zware steen. Man en steen zijn een. Andere hordes beelden weer andere beroepen uit. Het geheel was ingestudeerd onder leiding van Martin Gleisner een voor de nazi’s uit Duitsland gevluchte choreograaf. Om mee te kunnen doen moest je vrij nemen. Was je nog op school dan moest je vader en schriftelijk verzoek indienen bij het schoolhoofd als je werkte en je nam vrij dan werd een dag loon ingehouden of je werd ontslagen behalve als je bij een werkgever werkte die sympathiserende gevoelens had ten opzichte van het socialisme. Het hoogtepunt van het jaar was voor een Rode Valk, deel- name aan de Rode Nederzetting. Een week op de terreinen van Zon en Vrijheid in Vierhouten aan de voet van De Paasheuvel kamperen. De heen en terugreis vond ik niet zo prettig. Het eerste stuk, Amsterdam-Nunspeet reisde we per trein en dat was best wel leuk. Het tweede gedeelte Nunspeet Vierhouten beviel me minder. We moesten dat met onze rugzakken op lopen een tocht van ruim twee uur. Voorop liepen de hoornblazers en de tamboers. Daar achter liep een groep muzikanten die de gezongen marsliederen begeleiden dan kwamen de vlaggen en de lange stoet kampdeelnemers. Halverwege werd er gerust. Rugzak af en met de benen omhoog tegen een boom op de grond liggend probeerde we weer moed te verzamelen voor de resterende kilometers. Afgepeigerd kwamen we dan bij de terreinen aan. Er waren verschillende afgebakende terreinen die stuk voor stuk een naam hadden ”Het Lage Gat, Malmedy, De Bron, Kreutschnach, De oude plek, Vrije vlucht en Heidepol Op ons deelnemersbewijs stond de naam van het terrein en het tentnummer vermeld. Vermoeid van de lange tocht zocht iedereen onmiddellijk zijn tent op. Het viel wel tegen want voor dat we ons vermoeide lichaam op het stro konden neer- vlijen, moesten we eerst nog dat in de tent brengen en het goed gelijkmatig verdelen.

image016Een bordenrek en een mokkenboom voor onze kroezen moest gemaakt worden en buiten de tent worden aangebracht. Toen alles op orde was konden we eindelijk de benen strekken. In het openluchttheater van het Rode Valkennest, een cadeau van het echtpaar Wibaut werd ’s avonds het kamp geopend. Bij die gelegenheid werd ook het Eeuwige Vuur ontstoken. Dat vuur symboliseerde het vuur van strijd voor een beter wereld dat in ons brandde en dat we brandend moesten houden. Het vuur bij het Rode Valkennest moest ook gedurende de kampweek, dag en nacht brandend gehouden worden. Uit de deelnemers werden per kampterrein vuurwachten aangewezen die om de paar uur elkaar aflosten. Als het regende werd er een afdakje boven het steeds smeulende vuur gemaakt. Het was een hele eer als je werd aangewezen Het programma van zo’n kampweek bevatte een aantal vaste punten: de grote tocht een wandeling door de bossen en ver de heide naar het Uddelermeer waar gezwommen werd, een bosbessentocht en op woensdag bezoekdag. Op die dag mochten de ouders van de kampdeelnemers hun kinderen bezoeken. Uit het hele land kwamen de ouders met bussen vol naar Vierhouten. Vader en moeder kwamen in gezelschap van Ali en een paar vrienden van de mandolineclub op de fiets naar de Nederzetting. ‘s Middags was er in het openluchttheater achter de Paasheuvel een optreden van de lekenspelclub, de volksdansclub, het Rode muzikantengilde en de zanggroep de Wielewaal. Na dit alles konden de bezoekers naar huis gaan of bij de tent van hun kinderen een door de tentbewoners zelf klaargemaakte maaltijd nuttigen. Moeder en Ali zagen daar niets in. Zij waren bang dat de ingrediënten niet goed gewassen waren en dat er allerlei dierlijke ongerechtigheden in zouden zitten. Zij dachten ook dat het koken op een houtvuur de smaak van het eten niet ten goede zou komen. Dus de groep nam afscheid en wij aten met smaak ons prakje. Vier keer heb ik aan de Nederzetting deel genomen. Het was wel een rib uit het lijf van de huishoudportemonnee. Vader en moeder vonden echter dat deelname aan het kamp goed voor me was en spaarden het hele jaar om de dertien gulden die het kostte bij elkaar te krijgen. Er waren ook ouders die geen kans zagen om dat bedrag bij elkaar te krijgen Veelal waren het de grote gezinnen die veel moeite hadden om van het schamele bedrag dat zij wekelijks van ‘de steun’ kregen, het gezin draaiende te houden. Een aantal van hen kon geholpen worden met geld uit het solidariteitfonds dat door de leden van de troep en wat beter bij kas zittende sympathisanten bijeen was gebracht De leden verkregen geld door het ophalen en verkoop van oude kranten, vodden en allerlei andere zaken die geld opbrachten.Binnen de Troep werd actie gevoerd om het aantal deelnemers zo groot mogelijk te krijgen. Daartoe werd op de Troepavonden een wandkrant gebruikt die elke week, behoudens nieuws over allerlei activiteiten, ook reclame nieuws over allerlei activiteiten, ook reclame voor de Rode Nederzetting bevatte. Dit moest zo aantrekkelijk mogelijk gebracht worden. In 1935 en 36 heb ik er aan meegewerkt. Het was leuk werk. Een van de verhalen getiteld, De Helpende hand, was in feuilleton vorm. Een van de afleveringen is bewaard gebleven.. De tekst is, als ik mij niet vergis, door Hielke van Oostrom geschreven. Hij had een betere hand van schrijven dan ik.

image019
Aflevering 1 van de wandkrant. Uit familie album 5 De kampkrant
image020Het eewige vuur.image021Openluchtheater bij het Rode Valkennest 
Een andere activiteitwas het colporteren met de Wiekslag. Dat gebeurde meestal op de woensdag en de zaterdagmiddag. We stonden dan meestal bij de aankomststeigers van de Tolhuis- en Valkenwegpont. Veel verkochten we niet. De meeste pontgangers hadden het niet zo breed en de Wiekslag was maar een klein blaadje waarin hoofdzakelijk Rode Valken nieuws stond Tijdens de Spaanse burgeroorlog probeerden we ook kaarten ‘Helpt Spanje”te verkopen. De opbrengst hiervan ging naar het landelijk comité Spanje. De verkoop liep stukken beter dan die van de Wiekslag. Veel arbeiders van linkse signatuur, er waren er heel wat in Noord, kochten een kaart. De afschuw van het fascisme was groot in die kringen. Een deel van het geld werdbesteed aan melk poeder voor de Spaanse kinderen. Het meeste geld ging echter naar de Inter-nationale Brigade gevormd door vrijwilligers uit verschillende landen die met de republikeinen meevochten. Op een van de bijeenkomsten vertelde Gerben over Spanje en las brieven voor van Krijn Breur en Jef Last. Ze schreven over de gruwelen van de oorlog en de ontzettende taferelen die zich daarbij afspeelden. We begrepen toen pas goed hoe verschrikkelijk het is, als de fascisten de macht krijgen*.Een paar van de Spanje strijders heb ik gekend. De AJC-er Krijn Breur, die lid was van groep Noorderlicht, Peterman een linkse Amsterdamse tramconducteur die in de Nigellestraat woonde en Jef Last die ik, in mijn werk, pas kort na 1945 leerde kennen. Zij werden, net als alle andere Spanje strijders, door de Nederlandse regering gestraft, Het staatsburgerschap werd hen afgenomen. Zij werden stateloos. Na de Tweede wereldoorlog is deze onvergevelijke fout goedgemaakt. Krijn Breur isin die doorlog in Duitse gevangenschap omgekomen.De militaire en de financiële hulp van de internationale socialistische gemeenschap heeft niet mogen baten. De rest van de wereld keek toe hoe een door het volk gekozen regering door de fascistische horden werd verdreven. Een paar jaar later mochten vele zelf de wrange vruchten van een fascistisch bewind proeven. Franco behaalde met hulp van Hitler-Duitsland en het Italië van Mussolini de overwinning. Franco is tot zijn dood op 20 november 1975 aan de macht gebleven Daarna werd Spanje weer een monarchie met Juan Carlos Bourbon aan het hoofd.
image022In het jaar dat de Spaanse burgeroorlog was uitgebroken werd ik zestien jaar en ging over naar de Rode Wachten. Dat gebeurde op 1 mei en net als bij de inwijding, met enig ceremonieel. Als herinnering aan onze Rode Valkentijd, kregen we een door de hordes van de Troep gemaakt boekje. De Rode wachten groep heette Noorderlicht en bestond uit een aantal kernen. De kern waar ik in kwam stond onder leiding van het echtpaar Frans Bohlander en Annie Beijer. In het tweede jaar van de kern maakten we in de vakantie een fietstrektocht door het zuidelijk deel van Nederland. Onderweg sliepen we in jeugdherbergen van de NJHC. Van een weet ik de naam nog: Wolkenland die bij Didam op een heuvel stond. We hadden mooi weer en niet veel pech onderweg. Het was een fijne week. Op de zaterdagavonden werden groepsavonden gehouden in het gymnastieklokaal van de Adema van Scheltemaschool. De activiteiten waren gelijk aan die van de Rode Valken Bonte avonden, wandelingen en weekends. Veel tijd werd er aan politiek besteed. Vooral aan de opkomst van het fascisme werd veel aandacht geschonken. We namen deel aan demonstraties en bijeenkomsten die gericht waren tegen de meer invloed krijgende N.S.B, Hitler Duitsland,Franco en het Mussolini regiem in Italië. Na de Kristalnacht werd ook het antisemitismeonderdeel van de discussies. Dit was niet zo verwonderlijk want de AJC telde redelijk veel joodse leden. Tegen de regeringsvorm van de Sovjet Uniewerden ook demonstratieve bijeenkomsten gehouden. Ik herinner mij een zogenaamde ‘Ketting demonstratie’ in de RAI aan de Ferdinand Bolstraat. Tienduizenden arbeiders vertrokken van verschillende verzamelpunten in de stad in lange stoeten naar de RAI. Daar stond op een podium in een van de hallen, Koos Vorrink. Hij hield daar als de zaal weer vol gestroomd was een korte speech waarin hij met zijn volksmennerstem, Stalin de Rode Bloedtsaar in het Kremlin noemde. Het was heel indrukwekkend. Later begon ik me echter af te vragen of die anti communistische opstelling van de SDAP wel zo goed was voor de broodnodige socialistische eenheid in de strijd tegen het kapitalisme dat onder één hoedje met het fascisme in de wereld speelden. In ons land werd bijvoorbeeld de schrijver van ‘De laars op de nek’, Maurits Dekker, vijftig dagen in de cel gestopt omdat hij, in een brochure, Hitler beledigd had. De Nederlandse grenzen werden voor vluchtelingen uit nazi Duitsland gesloten. Op zeven mei stuurt de mimister van Justitie, de katholiek G.M.J.F. Goseling, een rondschrijven naar alle bevoegde instanties waarin hij vluchtelingen tot ongewenste elementen verklaarde, die onverwijld over de grens gezet moesten worden. Een foto van Sem Presser, een man die door marechaussees bij Baberich over de grens wordt gezet, ontketend een kranten rel. De Telegraaf beschuldigt het socialistische dagblad Het Volk, die de foto publiceerde, van een stemmingmakerij en geschiedvervalsing. De man op de foto zou een dronkelap zijn die opgebracht werd. In het parlement werden vragen gesteld. De NSB is de enigste partij die het met de minister volledig eens is. In hetzelfde jaar erkent kabinet Colijn de Spaanse dictator Franco als rechtmatig staatshoofd.

In 1939 neemt de oorlogsdreiging toe. In augustus besluit de regering tot mobilisatie van het gehele dienstplichtige reserve kader en van de lichtingen 1924 tot en met 1939. Het onder wapenen zijnde leger zal tot 300 000 man worden opgevoerd. Koningin Wilhelmina legt in een radiotoespraak de nadruk op de neutraliteit van Nederland. “Ik bevestig dit in de veronderstelling dat geen der strijdende partijen Nederland in de oorlog wil betrekken”. Als in september Duitsland Polen binnen valt, verklaren Engeland en Frankrijk Duitsland de oorlog. Ook ik moest me melden bij een militaire arts, om me als dienstplichtige voor de lichting 1940 te laten keuren. Ik werd goedgekeurd en op 26 januari ontving ik een oproep tot inlijving. Het onderdeel waar ik mij op zes mei 1940 moest melden was: het tweede Regiment Genietroepen te Rotterdam. Direct na mijn keuring was ik aan het werk gegaan om onder de dienst uit te komen. Alle registers werden opengetrokken en aan allerlei deskundige advies gevraagd. Openlijk dienstweigeren werd in eerste instantie afgeraden want als je gewetensbezwarenwerden erkend ging je naar de, om zijn zeer slechte behandeling van de gevangenen, beruchte militaire gevangenis in Nieuwersluis om de dubbele diensttijd uit te zitten. om de dubbele dienst uit te zitten. Men vond het beter dat ik eerst probeerde om uitstel wegens kostwinnerschap te krijgen. Vader was regelmatig zonder werk en ik had een ’vaste baan’ dus het was het proberen waard. Het lukte want op 19 maart 1940 kreeg ik, omdat ik kostwinner was, een vrijstelling van de dienstplicht voor een jaar. Voor verlenging van dit besluit moest ik in februari 1941 bij de gemeente een nieuwe ontheffing aanvragen. Dat hoefde niet meer want driemaanden later vielen de legers van Nazi-Duitsland ons land binnen.

image023Met de kern op fiets vakantie 1937. Uit familie album. In het midden beeld Christiaan de Wet.

image024image025

Zomer 1938 met Arie Mijnster en Cor Haster op vakantie naar de Veluwe. Foto’s Bram

WeeWeekend in het Meenthuis 1939 Bram met blad vol boterhammen. In de achtergrond Claartje Charlewie.

Mijn vrije tijd besteedde ik grotendeels aan de AJC.In de ogen van mijn moeder was dat overdreven. Opmerkingen zoals: ‘Denk je dat het hier een hotel is waar je alleen komt eten en slapen’. Waren niet van de lucht. Ik gaf meestal geen antwoord en ging de deur uit. Op een avond, we hadden net gegeten, vroegze aan me of ik thuis zou blijven want er kwam visite. Nu heb ik niets tegen visite maar ik had een afspraak met een paar AJC vrienden. Ik zij dus dat ik weg ging. Moeder werd kwaad en sprak: ‘Als je, je hier niet thuis voelt en andere mensen belangrijker vind dan ons, dan wil ik jou ook hier niet meer zien’. En er volgde nog meer van dat soort uitspraken. Het liep hoog op. Ik werd woedend greep een kopje dat op de keukentafel stond en gooide dat op de vloer stuk. Op dat moment kwam Jo van tante Lien door de achterdeurde keuken binnen. Hij ging tussen mijn moeder en mij instaan en vroeg wat er aan de hand was. Of hij alles verstaan heeft weet ik niet want we praatte nogal door elkaar heen. Hij heeft er echter wel wat van begrepen want het resultaat was dat mijn moeder rustig werd en met Jo naar de kamer ging en ik via de achterdeur naar mijn afspraak . Enige dagen later kwam Jo weer en gaf een boek dat als titel Brandende jeugd had aan mijn moeder. Enige tijd later heb ik het ook gelezen het was een boek datproblemen met opgroeiende jeugd behandelde. Of het aan de tussenkomst van Jo te danken was weet ik niet maar mijn moeder heeft nooit meer opmerkingen over mijn uithuizigheid gemaakt. En er werd zelfs geen bezwaar gemaakt toen ik tijdensde kerstdagen, in plaats van thuis te blijven, naar twee Zonnewendefeesten ging. Een van troep Noordpool omdat ik kaderlid bij die troep was en eenvan groep Noorderlicht dat ik als kernlid bijwoonde.

Zonnewende maaltijd groep Noorderlicht in de Purmer. 1939 Uit familiealbum Stien en Bram 7

Zonnewendefeest 1939 in de Purmer. Boven De drie koningen Henk Brandenburg, Jo van Geel en Ab Weggelaar. Beneden het volksdansen. Met groenstip op beide foto’s Bram Wisman.

Het was het laatste feest in die vorm. De oorlogsdreiging werd steeds groter en de SDAP politici raden ons aan om het Pinksterfeest 1940, waarvan de voorbereiding in volle gang was, uit te stellen. Overal in het land werden deelnemers bijeenkomsten belegd. De afdeling Amsterdam organiseerde in Het Anker een samenkomst. De belangstelling was zo overweldigend dat een vrij groot aantal mensen moest staan. De spanning in de zaal was duidelijk voelbaar, en nadat afdelingsvoorzitter Jo Boetje zijn speech, waarin hij de noodlottige beslissing toelichtte, afsloot viel er een emotioneel geladen stilte. Sommige konden hun tranen niet bedwingen. Hun woede en teleurstelling verbijtend gingen de deelnemers naar huis. De noordelingen liepen in kleine groepjes naar de pont om daar in de nabijheid van de warmte afstralende pijp, de onderweg begonnen gesprekken voort te zetten. De alles beheersende vraag was, wanneer zou de klap vallen. We behoefden niet zolang in onzekerheid te blijven want een paar weken na de bijeenkomst viel de klap.

Slot van het welkomstwoord van onze voorzitter Jan Peters.

(….) Ons land is – op het ergste voorbereid! – nog steeds buiten de directe strijd kunnen blijven. Maar ook hier in “De lage landen” voelen wij geducht, wat een moderne oorlog betekent. De oorlogstoestand in Europa werpt zijn donkere schaduwen ook over ons Volk en onze Jeugdbeweging. Moeten wij ons daarom terugtrekken in onze huizen? Moeten wij in onze kring de banden van trouw en kameraadschap losser doen zijn dan anders? Neen Kameraden, dat willen en mogen we niet! Zolang wij kunnen moeten wij – ondanks alle daaraan verbonden moeilijkheden – ons werk doorzette. Daarom, en toch: naar Vierhouten!

Ons feest betekende telkenjare opnieuw voor duizenden jonge makkers: versterking van hun geloof en vertrouwen in het democratisch socialisme. Ons Feest betekent ook thans voor ons: een lichtend symbool in deze donkere tijd! Makkers : houdt het vuur brandende! Welkom op ons feest!

10 Mei 1940

Vrijdagochtend 10 mei stond ik zo als gewoonlijk om een uur of zeven op om naar het Damrak te gaan. Een ongewone drukte op straat en geronk in de lucht bezorgde mij het gevoel dat er iets aan de hand was. Ik liep naar de kamer en draaide de knop van radiodistributie om en hoewel ik op het ergste was voorbereid schrok ik toch toen ik hoorde dat we in oorlog met Duitsland waren. Ik maakte iedereen wakker en riep:opstaan het is oorlog. Ongeloof was het antwoord. Een van de huisgenoten, ik weet niet meer wie, riep: je maakt een geintje, laat me slapen. Ik zette de radio harder zodat ze het zelf konden horen. Samen met het abnormale rumoer van buiten zorgde de radio er voor dat het ongeloof werd omgezet in paniekachtig reageren. Vader riep houden jullie je mond ik wil horen wat de radio zegt. We gingen alle vijf bij de luidspreker zitten en luisterde gespannen naar de berichten Ali, Willy en ik moesten naar ons werk dus vertrokken we na een half uurtje. Vader hoefde niet weg want die was op dat moment, zoals vele, zonder werk. Op straat was het een jachtig gedoe. Overal stonden groepjes mensen met heftige gebaren hun luide stemmen onderstrepend,te praten. Mensen op de fiets reden veel harder dan normaal naar hun doel. Op de pont was het gebeuren het enige onderwerp van gesprek en zij die niet aan een gesprek deelnamen, stonden diep in gedachte somber voor zich uit te staren. In de Bijenkorf werd zo goed als niet gewerkt praktisch iedereen nam deel aan de discussies over de Duitse geweldsdaad. Sommige onderstreepten hun woorden met heftige gebaren. De meningen over de afloop liepen nogal sterk uit een. Globaal gezegd waren de discussiërende in twee groepen te verdelen, de optimisten en de pessimisten.

* Een door de overheid ingestelde werkloosheidsuitkering.

* Carel was boekhouder bij de NDSM maar werd later beeldhouwer. Het Lieverdje op het Amsterdamse Spui is van zijn hand. We zijn nog steeds vrienden.

*Overgenomen uit een door Clara Scharlewie geschreven verslag van de bijeenkomst

*De straatnaam was een eerbetoon aan de ontwerper van de wijk Van der Pek.

* Een door de overheid ingestelde werkloosheidsuitkering.

* Carel was boekhouder bij de NDSM maar werd later beeldhouwer. Het Lieverdje op het Amsterdamse Spui is van zijn hand. We zijn nog steeds vrienden.

*Overgenomen uit een door Clara Scharlewie geschreven verslag van de bijeenkomst

*Een verbastering van het Engelse woord Blackvarnish een zwarte teerachtige verf.

*bedoeld wordt lieve

*betekent liefhebbende

*Een van omgevouwen puntjes voorziene rechtop staande stijve boord.

*Omdat het laatste woord moest rijmen op man, zong men bovenan inplaats van bovenaan. Soms werd 'onze club' vervangen door de naam van een club waar men supporter van was, of door een persoonsnaam.

**Twalef en an, waren dichterlijke vrijheden ten behoeve van ritme en rijmen

*Dichterlijke vrijheid

*Als ik goed ben ingelicht bestaat het Flevohuis nog.