1916-1926
Anne en Willem trouwen
Als Willem verlof had, ging hij met zijn 'beminde Anna' wandelen. De weg voerde meestal naar de Slatuinen of richting Tolhuis. Moeder Aal, die zich bij de omgang met Willem had neergelegd, zorgde ervoor dat ze op die wandelingen niet alleen waren. Anne mocht eerst dan opstap als ze haar nieuwe zusje Ciska in de wagen meenam. Anne vond het gênant. Ten eerste omdat ze niet met Willem alleen kon zijn, en ten tweede omdat iedereen die hen zag wandelen dacht dat het kind in de wagen van hen was. Ondanks de voorzorgen van moeder Aal, moest het paar toch in de winter van 1916 naar het stadhuis. Bram en Aal gaven noodgedwongen hun toestemming. Moeder Wisman gaf ook toe. Maar de vader van Willem wilde zijn aanstaande schoondochter wel eens zien en eiste dat ze hem persoonlijk toestemming zou komen vragen. Dat was moeilijker dan het lijkt. Hij werkte op dat moment ver van de bewoonde wereld in de polder bij Anna Paulowna Hij kwam zolang het werk duurde nooit thuis. Op een zondag stapte Anne in de trein en ging naar haar schoonvader. Om bij hem te komen moest ze, toen ze uitgestapt was, nog een heel eind lopen. Het liep tegen de winter en het was vrij koud. De kleren van Anne waren niet van de allerbeste kwaliteit en Anne liep te rillen in haar dunne mantel. Bij de bouwplaats aangekomen zag zij behoudens spoormateriaal een houten keet staan. Ze hoorde mannenstemmen en aarzelde met naar binnen gaan. Na een aantal minuten opende ze de deur en trad binnen in de vochtig ruikende rokerige ruimte. De mannen zaten aan een lange tafel te praten of te kaarten. Anderen lagen op bed. Die bedden bestonden uit een langs de muur getimmerde kribben. De matras bestond uit: een rietmat waarop een laag stro lag. Het ongedierte tierde welig daarin. Toen Anne binnen kwam verstomde het gepraat en alle ogen werden op haar gericht. Haar aanstaande schoonvader stond van zijn zitplaats op en kwam naar haar toe. Hij nam haar mee naar de tafel en stelde zijn toekomstige schoondochter aan zijn maats voor. Daarna ging hij met haar apart zitten en vroeg haar van alles. Het gesprek verliep goed en vader Wisman gaf toestemming voor het huwelijk. Hij beloofde zelfs dat hij voor de trouwerij naar Amsterdam zou komen. Dat was een grote bijzonderheid, want hij was nog niet een keer bij een huwelijk van een van zijn kinderen aanwezig geweest. Anne ging blij gestemd naar huis terug. De trouwdatum werd bepaald op 6 december 1916. Een paar weken er voor gingen Willem en Anne, zoals de wet voorschrijft, 'aantekenen'. Dat wil zeggen dat ze naar het stadhuis gingen om kenbaar te maken dat ze wilde gaan trouwen. Na het vervullen van de formaliteiten werd hun voornemen publiekelijk kenbaar gemaakt door hun namen in de vitrine, welke aan het gebouw was bevestigd, op te hangen. Voor het aanstaande bruidspaar brak dan een drukke tijd aan. Een van de belangrijkste dingen was, het bezoeken van de naaste familieleden en goede vrienden, om hen van het voornemen op de hoogte te stellen. Overal waar zij kwamen stond een karafje en twee glaasje klaar. Het glaasje voor de aanstaande bruid met een wit- en dat voor de aanstaande bruidegom met een rood papieren bloemetje versiert. Het geheel diende om een toast uit te brengen op het jonge paar. De gevolgen van een aantal bezoeken op een dag laten zich raden.
De trouwpartij was een zeer eenvoudige aangelegenheid. Willem haalde, gekleed in zijn militaire uniform, Anne van huis waarna het jonge paar met de familie Wolschrijn naar het stadhuis wandelde. Vader en moeder Wisman waren er met de getuigen aanwezig en het huwelijk werd voltrokken. Een kerkelijke inzegening zou niet plaats vinden. Willem en Anne hadden samen afgesproken dat ze dat niet zouden doen. Een kerkelijk huwelijk zou inhouden, dat een van twee het geloof van de ander zou moeten aannemen. Ze vonden dat geen goed idee want een mens moest uit vrije wil kunnen kiezen. De lessen van ome Jo de Jong hadden hun uitwerking niet gemist. De ouders van Anne en de moeder van Willem waren er niet zo gelukkig mee. Vooral moeder Wolschrijn had het er moeilijk mee. Maar ja, ze kon niet anders gezien de omstandigheden waarin haar dochter verkeerde. Anne's oudste broer liet zijn belangstelling blijken door middel van een fraai uitgevoerde brief. Hij was vanwege zijn onhandelbaarheid, in overleg met de pastoor naar een zeer streng internaat van de St. Vincentsius vereniging te Lichtevoorde gestuurd. De starre huisregels lieten niet toe dat de pupillen met verlof naar huis gingen. De enige uitzondering daarop was, als een van de ouders was overleden.
Na de huwelijksvoltrekking ging het gehele gezelschap wandelend naar het ouderlijk huis van Willem de Grote Wittenburgerstraat. Onderweg een incident. Tijdens de wandeling passeerde het jonge paar een geuniformeer de officier. Willem, ook in uniform, werd met de bekende commandostem luid gesommeerd zich bij de officier te melden en zich te verantwoorden. Hij had de groetplicht genegeerd. Willem sprong in de voorgeschreven houding en vertelde dat hij zojuist getrouwd was en dat hij vervuld van het gebeuren, de officier niet hadopgemerkt. Met een berisping werd hij naar huis gestuurd. Daar werd koffie gedronken. Bruiloftstaart was er niet bij. Dat kon 'bruintje' niet trekken. Een verrassing was er wel. tot een ieders verbazing kreeg Anne van haar schoonvader twee gulden vijftig. Vader Wisman was anders niet zo scheutig. Voor die rijksdaalder moest hij twee en een halve dag werken en hij kocht er liever een 'piereverschrikkertje' voor. Toen de familie Wolschrijn uitgerust en gelaafd was liep ze, in gezelschap van Willems broer Rikus en zuster Gonda, weer terug naar de Jordaan. Het feestdiner dat daar op tafel kwam bestond uit: stamppot van koolraap en aardappelen met een karbonade voor iedereen. Het enige feestelijk aan deze dis was de karbonade. Normaal werd er een stukje speklap bij gegeten. Rikus lustte geen koolraap en vroeg wat anders. Moeder Aal antwoorden op dit verzoek met: “ lust je het niet? Zet het bord dan maar zeven voet van je dan deert de lucht je nietâ€. Rikus moest zijn maal alleen met de karbonade doen. Na het eten kwam de visite met de huwelijkscadeaus. Het waren allemaal geschenken 'waar je wat aan had'. Toen de feestelijkheden waren afgelopen gingen Willem en Anne naar hun eigen woning op de Lindengracht vlak bij de grutter 'Het Molentje'. Het was een kamer met bedstee op de zolder verdieping Het raam keek uit op de dakgoot. De kraan was op de gang van het trappenhuis. Daar moesten zij zich ook wassen. De volgende ochtend vertrok Willem weer om zich bij zijn legeronderdeel te melden.
Anne moest haar huishouding runnen met het soldatentraktement van Willem. Een gulden per dag en een bon waarmee de huur betaald kon worden. Het viel niet mee. Door de oorlogstoestand waren de levensmiddelen nog al prijzig. Zelfs het volksvoedsel de aardappel was op den duur niet meer te betalen. Het kwam zelfs zover dat de aardappelen voor een cent per stuk werden verkocht. Als iemand die het kon doen op verjaarsvisite ging, nam hij in plaats van bloemen, een versierd zakje met aardappelen mee. Voor elk jaar een aardappel. De export ging echter gewoon door. De gevolgen bleven niet uit. Op donderdag 28 juni 1917 haalden Kattenburgse en Jordaanse vrouwen een schuit met aardappelen die voor het leger bestemd was, leeg. De politie greep in. Dertig juni trokken de vrouwen, die bij B&W nul op het rekest gekregen hadden, naar de Rietlanden. Op het rangeerterrein stonden wagons met aardappelen. De politie was zo verbouwereerd door de vastberadenheid van de vrouwen, dat zij een verkoop organiseerde. Toen het in de stad bekend werd dat er wel aardappelen waren werd er op 2 juli een demonstratie op de Dam gehouden. De verzamelde vrouwen werden daar door David Wijnkoop toegesproken. Na de redevoering trok men naar het stadhuis. Via Spui, Singel en Rozengracht liep men naar de centrale markt in de Marnixstraat. Daar bestormden de demonstranten de groenteschuiten en de opslagruimten. De politie, die al verschillende malen geprobeerd had de menigte tegen te houden, liet de vuurwapens spreken en voerde charges uit. Tientallen gewonden waren hiervan het gevolg. De gemeentelijke overheid vaardigde een demonstratieverbod uit. Voedseltransporten werden door gewapende militairen begeleid en de bereden politie patrouilleerde door de straten. Levensmiddelenwinkels werden geplunderd en er werd gestaakt. Er ontstonden vechtpartijen toen stakers, bij de Haarlemmerpoort, werkwillige probeerden tegen te houden. Bereden politie en huzaren werden ingezet en er werd geschoten. De trieste balans van het geheel was 10 doden en 114 gewonden. Het gevolg was wel dat er distributiekaarten voor aardappelen werden uitgereikt. Er kwam nieuwe aanvoer en regelmatig werden de rantsoenen verhoogd. Na veertien juli was het dagelijks leven in de stad weer zo als het geweest was. Er waren beter gesitueerde Jordaners die zich het lot van de buurtbewoners aantrokken en deden wat ze konden. Zo iemand was Bertha de Hondt die in de Goudsbloemstraat op nummer 102 een kruidenierswinkeltje had. Het eten was voor het grootste deel op de bon. De winkels kregen hun voorraad aangevuld als ze bonnen inleverden. Bertha zorgde dat mensen in de Goudsbloemstraat soms een extraatje kregen. Toen er een zak bonen was bezorgd, waarschuwde zij die buurtgenoten waarvan ze wist dat zij in moeilijke omstandigheden verkeerden. Toen die zich bij haar winkel verzameld hadden, stak ze een mes in de zak en sneed hem open. Onder de kreet: 'jongens ga je gang. Ik heb niets gezien'. liet ze de bonen uit de zak lopen. Nadat de zak leeg was gehaald ging ze met de stukgesneden zak naar het distributiekantoor en zei: 'ik moet nieuwe bonen hebben, toen ik even weg was zijn ze gestolen'.
Willy
Drie en twintig juni 1917 werden Anne en Willem de ouders van een meisje dat ze naar Willems moeder, Wilhelmina, noemden. Haar roepnaam werd Willy. Ze werd thuis geboren. Anne werd bij de bevalling geholpen door dezelfde vroedvrouw die haar moeder vele malen had bijgestaan. Willem had verlof gekregen en was bij de bevalling tegenwoordig. Hij was geheel ontdaan van het gebeuren en toen moeder en dochter van alle inspanning lagen uit te rusten, zei hij tegen zijn vrouw: 'Anne, dat mag nooit weer gebeuren. Dat kan je een vrouw niet aan doen'. Anne kreeg een voor die tijd uitstekende verzorging.** 's Morgens en 's avonds een verpleegster om moeder en kind te verzorgen. De kersverse oma Aal vond het maar niks. 'Flauwe kul nergens voor nodig. Wat dat mens doet kan ik ook doen', was haar commentaar. Maar Anne en Willem wilde daar niets van weten en oma moest er al protesterend genoegen mee nemen. Oma Aal trok ook alle registers open toen ze hoorde dat Willy niet gedoopt zou worden. Waren ze soms van de duivel bezeten? Van dat kind zou niets terechtkomen als ze als 'heiden' door het leven moest. Het zou haar niets verbazen als het mis met hen zou lopen. Anne liet zich niet vermurwen. Haar moeder stuurde de pastoor er op af. Die gaf haar echtgenoot de schuld. Hij kon best begrijpen dat Anne bang was voor die rabauw, maar zij als moeder had toch de plicht haar kinderen onder de hoede van de kerk te plaatsen. Het hielp niet, ook de pastoor moest bakzeil halen. Het echtpaar huldigde het principe dat je pasgeboren kinderen, die zelf nog geen beslissingen konden nemen, geen stempel op moest drukken waar ze hun hele leven mee zouden rond lopen. Als ze later zelf konden beslissen en ze wilde bij een of andere kerk behoren dan was dat vroeg genoeg. De tante van Anne, Lien Wisman-De Jong schonk in die zelfde periode het leven aan een zoon Frans. Lien werd kort na de bevalling ziek en was niet in staat haar zoon te voeden. Anne, die royaal van borstvoeding was voorzien, aarzelde niet en gaf de kleine Frans zolang het nodig was te eten. Het was kennelijk een vruchtbaar jaar voor de familie want nog geen jaar na Willy's geboorte kreeg zij er nog een tante bij. Het gezin van Bram en Aal werd uitgebreid met Frederika (Riek). Willem, die zijn dochter prachtig vond, was er niet zo opgesteld om weer naar zijn legeronderdeel terug te keren. Het eerste de beste weekend ging hij, ondanks dat hij geen verlofpas had, toch naar huis. Toen hij bij zijn terugkomst gecontroleerd werd, viel hij door de mand en kreeg weekendstraf. Dat hield in het volgend weekend in de cel doorbrengen. Ook daar werd wat opgevonden. Een dienstkameraad die nog vrijgezel was, vond het sneu dat Willem niet naar huis kon en ging na overleg met de wacht, voor hem de cel in. Willem kon dus volop genieten van zijn dochter al werden er ook wel eens andere dingen van hem gevergd dan haar zoet houden. Zo vond zijn schoonzuster Aal eens dat ze er samen eens uit moesten. “Ik pas wel op gaan jullie de bloemetjes maar eens lekker buiten zetten. Het echtpaar had er wel oren naar dus gingen ze op een zaterdagavond samen stappen. Na een avond van plezier belde ze bij hun huis aan. Tot hun grote schrik bleef de deur gesloten. Nogmaals belde ze maar geen resultaat. Anne wond zich op en liep, onder het slaken van luide kreten, handenwringend heen en weer. Willem die het niet langer kon aanzien trok zijn colbert uit, stroopte zijn mouwen op en begon langs de regenpijp omhoog te klimmen. Anne raakten helemaal van haar ’trammetanen’ en kermden straks valt hij nog naar beneden en kan ik hem naar het ziekenhuis brengen, of nog erger en wat is er met mijn kind gebeurd. Willem kom naar beneden!! Willem bleef echter doorklimmen en bereikte de dakgoot. Via de goot kon hij een raam bereiken dat niet helemaal gesloten was. Hij kon met wat gymnastische toeren naar binnen klimmen en vond dochter en schoonzus in diepe slaap. Hij opende de deur voor Anne die de trap op rende en bijna uit elkaar sprong van woede toen zij de situatie waarnam. De inmiddels wakker geworden Aal kreeg ze behoorlijk uitgemeten. En droop luid snikkend af, als maar roepend “Ik kon er niets aan doen ik was zo moeâ€. Willy inmiddels ook ontwaakt werd door mama in de armen genomen en met kussen overdekt. Na een half uurtje was het drietal weer wat rustiger geworden en kroop onder de wol.
Na de oorlog
Willem raakte onder de indruk van het verhaal en zei: weet je wat ik ga het thuis met mijn vrouw bespreken, misschien kunnen wij jullie de eerste dagen helpen. Thuis gekomen deed hij zijn verhaal. Anne protesteerde heftig, Ik wil geen vreemden in mijn huis en helemaal geen gezin. We hebben daar trouwens de ruimte niet voor. Waar zouden ze moeten slapen? Willem wist een oplossing voor het probleem de overloop op zolder, die werd toch alleen maar gebruikt voor het drogen van het wasgoed, daar zouden ze kunnen huizen. Ze behoefden helemaal niet bij hen binnen te komen de kraan zat immers op de gang en koken konden ze op een oliestelletje. Voor een korte tijd zou het best kunnen je kon die mensen toch niet in de kou laten staan. Na lang aarzelen stemde Anne toe. Als zij maar buiten haar deur bleven. Willem ging met een blij gevoel zijn maat opzoeken om hem het nieuws te vertellen. Die was dol gelukkig en stelde voor om Willy drie jaar oud het met een borreltje te bezegelen. Willem die wist wat hem te wachten stond als hij met een drankkegel thuiskwam, wimpelde het af. Het dakloze echtpaar betrok de overloop op de Lindengracht. Het was een begin van een periode waarin het huiselijk geluk van het echtpaar Wisman zo nu en dan bedreigd werd.Anne ergerde zich regelmatig aan de slonzigheid van de vrouw. Dan vond ze de wasbak vol met viezigheid en dan de trap weer vol met moddersporen. Ook de lucht die in het trapportaal hing deed Anne af en toe kokhalzen. De maat was echter vol toen ze tijdens een flinke regenbui lekkage kreeg en van de loodgieter die het lek kwam repareren te horen kreeg, dat het logisch was dat het ging lekken als je al het lood van het dak afhaalde. Anne liep bij deze beschuldiging paars aan. Ze begreep nu wat er in de zakken had gezeten die ze de logees naar beneden had zien dragen en waarvan de vrouw had gezegd dat ze hun vuile goed ergens gingen wassen. Zodra ze hoorde dat het echtpaar thuis was ging ze met opgestoken zeil naar boven en zei: als jullie niet zorgen dat jullie voor vanavond verdwenen zijn dan haal ik de politie. Het echtpaar koos eieren voor zijn geld, verliet het pand met Anne’s vuile was, die op zolder op een wasbeurt lag te wachten, bij zich.
Egelantierstraat 178
Anne was altijd aan het dweilen schrobben. De woning zag er dan ook uit om door een ringetje te halen. Dit was door de opzichter, die wekelijks de huur kwam ophalen, niet onopgemerkt gebleven. Toen er in zijn wijk een wat betere woning leeg kwam, ging hij naar Anne en zei: vrouwtje jij hoort hier volgens mij niet. Ik heb een veel beter huis voor je. Als je zin hebt gaan we even kijken. Anne die zich altijd wilde verbeteren, deed haar schort af en liep met de opzichter mee naar de Egelantierstraat 178. De woning was niet zo erg groot maar toch beter dan de huidige. Hij bestond uit een woonkeuken en een vrij grote slaapkamer. De kraan met gootsteen was binnenshuis evenals de plee. Over het geheel was een bevloerdezolder die vanuit de woonkeuken via een luik te bereiken was. Een ander voor Anne, Willem en Willy begin 1920 deel was dat er in plaats van acht gezinnen, er maar drie in het pand woonden. Nog een prettige bijkomstigheid van de woning was dat vlak naast het huis een water en vuurnering was. Je kon dus dichtbij heet water halen en ‘s winters een kooltje vuur voor in de stoof. Anne had wel een bedenking ze vond de straat in vergelijking met de Lindengracht zo smal. Je kon bij je overburen naar binnen kijken. Ondanks dat stukje ongerief sprak ze met de opzichter af dat ze het met haar man zou overleggen en dat ze, als hij weer de huur kwam ophalen, hem hun besluit zou mededelen. Willem had niet veel bedenktijd nodig en zo kreeg het gezin een nieuwe domicilie. Toen Willy drie jaar oud was werd ik geboren. Mijn vader was dolblij en vertelde vol trots aan iedereen dat er nu een stamhouder was geboren. Ik werd naar mijn grootvader Abraham vernoemd en ook zijn roep naam Bram erfde ik. Kort na mijn geboorte kwam Ali het gezin vergroten. Ali was de op een na jongste dochter van een tante van Anne. Die tante overleed op 7 januari 1917 in het ziekenhuis, vlak voor de geboorte van haar zesde kind. Weinig door haar man met rust gelaten en veel te hard werken waren de oorzaak van haar overlijden. Om de kinderen te eten te geven ging ze ieder dag uit werken. Haar man had aan werken een 'broertje dood', en als hij dan eens zijn handen uit de mouwen stak, maakte hij zijn als sjouwerman in de haven verdiende geld, zoals vele anderen, in de kroeg op. Die man bij wie elk verantwoordelijkheid gevoel ontbrak, bleef met vijf dochters achter. Dat dit niet goed zou gaan laat zich raden. Het liep verkeerd en de familie ging zich er mee bemoeien. De twee kleinste werden bij familieleden ondergebracht. De jongste, de twee jaar oude Vader Verrijk met dochters. Vooraan rechts Ali. Mien, werd liefderijk opgenomen door de kinderloze oom Jo de Jong en tante Riek. Het petekind van Aal, Ali was zeven jaar oud toen zij bij het gezin van Gerrit en Lien Wisman in huis kwam. Lien voelde er in aanvang er niet zo erg veel voor, ze had zelf al zeven kinderen en de achtste was onderweg. Ze zwichten echter voor de argumenten van haar man die vond dat de kleine meid het niet zo best had bij haar vader thuis en dat zij gezien de toestand van Lien, die in verwachting van haar zevende was, voor en na schooltijd een welkome hulp zou zijn bij het huishoudelijk werk. In het grote gezin had iedereen die geen geld inbracht een taak. De werkweek begon op maandag. Ali en haar neefje Jo moesten dan, na schooltijd, de schoenen van het gezin poetsen. Dat was een heel karwei. De jongens hadden naast hun werkschoenen ook nog zogenaamde 'uitlopers' en zondagse schoenen. De uitlopers werden op de werkdagen alleen aangetrokken als ze na hun werk de deur uitgingen. Het zondagse paar werd gedragen als ze echt uit moesten. Zo had men ook naast de werkkleding een 'doordragertje' en een zondags pak. Het aantal te poetsen schoenen kon oplopen tot 24 paar. Tante Lien deed op die dag de 'bonte was'. Die was werd zondagmiddag in een grote wasketel met water een handje soda, groenenzeep of geraspte sunlightzeep, op het vierpitsoliestel te trekken gezet. Voor het naar bed gaan werd het wasgoed er uit gehaald en met water en zeep weer opgezet. De ketel met wasgoed bleef de hele nacht op het brandende oliestel staan. 's Morgens was het water heet en werd dan in een grote teil overgegoten. Op het wasbord werd de kleding dan grondig schoongewreven. Plekken die op deze wijze niet schoon te krijgen waren werden plaatselijk, op de houten achterkant van het wasbord, met een 'harden boender' bewerkt. Hardnekkig vuil werd extra aangesmeerd met groenenzeep. Als de was klaar was werd met het overgebleven sop de vloer en dergelijke geschrobd. Dat was ook een werkje voor Ali en de andere twee meiden. De jongens en meisjes die werkten, waren niet in het huishoudelijk takenpakket opgenomen. Alleen de schoolgaande kinderen moesten al de karweitjes opknappen. Ali en haar nichtje Riek bijvoorbeeld, moesten iedere avond naar de bakker in de Tuindwarsstraat brood voor de volgende dag kopen. In een kussensloop werden dan zes à zeven broden gehaald. Tante Lien maakte voor het naar bed gaan het ontbijt en de zogenaamde 'stukkezakjes'[2], die de werkenden de volgende dag mee moesten nemen, klaar. Om de dorst te lessen werd er een met koude thee gevuld blauw geëmailleerd kruikje bijgedaan.
Het gezin Wolschrijn- De Jong omstreeks 1918. Achterste rij v.l.n.r.: Lien, Aaltje, Anne,en vader Bram. Tweede rij: moeder Aaltje, Cisca, Jans en Jo. Eerste rij opschoot Riek, Ko, Jan. Bram en Willem. Willem was toen de foto gemaakt werd, niet aanwezig hij vaarde. De fotograaf heeft toen hij de foto maakte, een persoon mee gefotografeerd en in de afdruk van een bestaande foto het hoofd van Willem er in gemonteerd
Zondag
Op zondagmorgen moest Ali, omdat ze katholiek gedoopt was, naar de kerk en na de boterham met haar schoolgaande nichtjes en neefjes naar de zondagsschool. Niet dat men zo godvruchtig was. De ouders dachten als de jeugd maar van de straat is. In de kerk en op de zondagsschool konden ze geen kattenkwaad uithalen. Tante Lien en haar man hadden dan hun 'vrije dag en gingen meestal op visite bij familie. Dat wat niet zo'n wereldreis. Vroeg in de middag staken ze de Goudsbloemstraat over om bij Jans, een zuster van Lien, die met haar straatmaker Frans op nummer 207 woonde, een borreltje te drinken. De kinderen konden als ze hun huishoudelijke taken erop hadden zitten, op straat spelen. Soms kregen ze een zondagscent en als ze iets extra's deden een halve stuiver. Het verkregen kapitaal werd meestal in de snoepwinkel van Eleke, op 118 in de Goudsbloemstraat, omgezet in lekkernijen zoals: boterballetjes, zoethout, een toverbal, koningsbrood, negerzoenen, veter- of duimdrop. Ali had ook nog een andere wens: ze wilde fietsen. Toen ze op een zondag een twee en een half centstuk kreeg omdat ze op de kleine Gerrit van tante Lien zou passen, kon ze die lang gekoesterde wens vervullen door op de Noordermarkt voor een uur een fiets te huren. Ze vroeg neef Jo, die geen vaste plannen had, of hij op Gerrit wilde passen. Die stemde toe. Ali kon haar gang gaan. Ze had echter nog nooit op een fiets gezeten. Wat nu? Ze vroeg haar nichtje Riek of die mee wilde gaan dan kon die haar vasthouden. Riek mocht dan, als beloning ook een keer op de fiets. De deal werd gesloten. Ali was als geldschietster het eerst aan de beurt. De uit de kluiten gewassen Riek had geen moeite met het recht over eind houden van de magere Ali. Toen de beurt aan Riek was zag Ali geen kans om Riek overeind te houden. Ze liet haar los en Riek reed linie a recta het keldertje van de apotheek in. Resultaat? Een voorwiel met een flinke bocht erin. Wat te doen. Er was pas een kwartier van het toegestane uur om. Terug naar de verhuurder gaan betekende dat hij zeker wantrouwig zou worden. Dus nog maar wat wachten. Afgesproken werd dat Ali, die het hardste kon lopen de fiets terug zou brengen. Toen het uur bijna verstreken was, liep ze met een bang hart naar de rijwielbaas gooide de fiets tegen het huis en riep: 'mijnheer uw fiets' en rende weg. Thuis gekomen wachtte hen een verrassing. Jo had niet goed opgelet en de kleine Gerrit was op zoek naar zijn moeder gegaan. Op de Lijnbaansgracht werd hij door buren opgepikt en naar tante Lien gebracht, die zoals gebruikelijk bij haar zuster Jans op visite was. Dat er wat zwaaide voor de meisjes is duidelijk maar Riek was de enige die lijfstraf kreeg. De hele verdere dag zijn ze muisstil geweest.
Bram
Het jaar waarin ik geboren ben, kenmerkt zich door een paar zaken welke aantonen dat het met ons land niet zo geweldig gesteld was. De aartsreactionair, Colijn nam het premierschap van Abraham Kuyper over. Hetgeen betekende dat diens politiek van arbeidersonderdrukking voortgezet zou worden. Het jaar kenmerkte zich dan ook door massaal verzet van de arbeiders. Een groot aantal stakingen was het gevolg. Een totaal van 2.334.000 gestaakte mandagen in een jaar was nog nooit vertoond. Internationaal gezien tekende zich een lichtpunt af. De Volkenbond, opgericht om oorlog in de wereld uit te bannen, hield zijn eerste vergadering. Ik had daar uiteraard geen weet van. Hetzelfde geldt voor herinneringen aan mijn familie uit die tijd. Wat ik tot nu opgeschreven heb en ga schrijven, zijn verhalen en gegevens van: Ali, vader, moeder en familieleden.
Ali ruilde vlak voor dat ze van school kwam, het gezin van tante Lien Wisman voor dat van Anne en Willem. Die vonden, nu het gezin uit vier personen bestond, een hulpje in huis wel gemakkelijk. Het was echter niet de enige reden. Willem, altijd met het lot van anderen begaan, was van mening dat de elfjarige Ali bij het grote gezin van zijn broer te hard moest werken en regelde de transfer. Ali kreeg een slaapplaats in de voorkamer naast Willy die op een bed, dat haaks op dat van haar ouders stond, sliep. Onder het raam lag ik in het door vader Willem opgeknapte tweedehands wiegje. Anne die de armoedige omstandigheden waaronder ze bij haar thuis geleefd had, altijd verschrikkelijk had gevonden, wilde zelf zo niet leven. Nu Ali bij hen in huis was kon zij uit werken gaan en zo het gezinsinkomen vergroten want Ali kon immers op de kinderen passen. Anne begon met op woensdag en zaterdag in de Staalstraat de vloer van een winkel te schrobben. Dat moest gebeuren als de winkel gesloten was. In die tijd sloten de winkels om acht uur dicht, zaterdags om elf uur. Ze verdiende er een gulden twintig in de week mee. Op die dagen was Anne laat thuis. Ook ging ze bij mensen thuis kleding verstellen en kousen stoppenwaar ze dan zestig cent mee verdiende. Op zo'n dag ging ze ’s morgens om acht uur ge-wapend met een naaimachine, die ze van opgespaard geld gekocht had, naar haar klanten. Ze kon gemakkelijk de deur uit. Ali paste op de kinderen en deed het huishouden. Lien, de schoonzuster annex tante van Anne, hielp het gezin door de was voor hen te doen. ’s maan-dags moest Ali de in een kussensloop gepropte
Willy en Bram 1921 vuile was naar Lien brengen. Die woonde in de Goudsbloemstraat vlak bij de Lommerd die op de hoek van de straat en de Lijnbaangracht stond. Als Ali, dicht bij haar einddoel was gekomen en soms wat pratende vrouwen passeerde, hoorde zij vaak opmerkingen in de trant van â€Nou die hebben ook geen lang plezier van hun zondagse kleren gehad†of “ Die zijn ook aardig royaal geweest in het weekend†Ali schaamde zich dan kapot omdat die vrouwen dachten dat ze naar de lommerd ging. Overdag, als moeder Anne uit werken ging werd ik door Ali bemoederd. Als het mooi weer was mocht ik naar buiten. Veel speelruimte was er in de straat niet De trottoirs waren smal. Om me toch wat zon en frisse lucht te laten genieten, werd ik naar de over kant van de straat gebracht en met een stuk touw, dat iets korter was dan de stoep breedte, aan het ijzeren hekje dat op de vensterbanken van het benedenhuis was aangebracht vastgebonden. Ali ging dan naar boven voor het raam zitten om mij in de gaten te houden. Ik amuseerde me vaak met een stukje touw en de poes die mee naar beneden was gegaan. Het ‘vrije leven’’ eindigde op de dag dat ik vier jaar werd. Ik moest toen naar de kleuterschool, gewoonlijk de kakschool genoemd, in de Anjelierstraat. De school was dichtbij huis maar ik mocht niet alleen. Ali bracht en haalde me. Ik was, volgens anderen althans, over het algemeen een rustig kereltje waar men weinig moeite mee had. Dat ging goed tot aan de dag dat de fotograaf op school zou komen om de klas te vereeuwigen. We kregen een brief mee voor onze ouders waarin het heugelijke feit werd medegedeeld, en dat het wenselijk was dat de kinderen in hun allerbeste kleren op school werden verwacht. Dat was voor mij een matrozenpakje. Het werd gewassen en de avond voor de fotodag door Ali gestreken. De volgende ochtend echter weigerde ik, zonder de reden te vermelden, de broek van het pakje aan te trekken. Wat Ali ook probeerde ik bleef me verzetten. Na veel gebid en gesmeek van Ali kwam 1921 eindelijk het hoge woord er uit, er zat geen vouw in mijn broek. Ali die voor het eerst in haar jonge leven een broek had moeten strijken, was geheel onkundig van de manier waarop een vouw in een broek werd geperst. Op moeders aanwijzingen werd het euvel verholpen. Op de foto zit ik in de bank naast de juffrouw. Van de broek is niets te zien. De school is volgens mij ook de schuld dat ik een paar dagen in het ziekenhuis heb gelegen. Op een ochtend was ik te laat opgestaan en dus had ik haast om de deur uit te komen. Ik was al op weg naar de buitendeur toen Ali riep: “Zou je, voor dat je gaat, je moeder niet eerst even gedag komen zeggenâ€. Geïrriteerd rende ik terug naar de kamer waar mijn moeder lag. Door de haast struikelde ik over de kamerdrempel en kwam languitop de vloer terecht. Een hevige pijnscheut ging door mijn linker schouder en ik schreeuwde het uit. Ali wilde mij oppakken maar ik schreeuwde met gierende uithalen: “niet aankomen, niet aankomen ik kan mijn arm niet bewegenâ€. Moeder riep: Ali laat hem liggen en haal de dokter. Ali vond dat dat te lang zou duren en nam me toch op en ging met me naar de eerste hulp. Daar bleek dat mijn schouder ontzet was met het gevolg dat ik in het ziekenhuis moest blijven. Wat ze aan me gedaan hebben ben ik vergeten wel weet ik dat ik na een paar dagen weer naar huis mocht. Bij mijn thuiskomst werd ik erg vertroeteld Dat heeft echter maar kort geduurd. De schouder is lang gevoelig gebleven en zelfs nu nog is hij bij sommige werkzaamheden en bepaalde weersomstandigheden gevoelig.
Het leventje van het gezin verliep verders vrij rustig tot op een middag Anne, ze zat te wachten op haar man die elk ogenblik thuis kon komen van zijn werk, opgeschrikt werd door het geluid van hollende mensen en brand, brand geschreeuw. Ze liep snel naar het raam schoof het open en leunde naar buiten en schrok ontzettend toen ze zag dat bij het water en vuur huis de vlammen naar buiten sloegen Ze griste de vaas met rozen van tafel en rende naar beneden. Op straat gekomen liep ze pardoes tegen de thuiskomende Willem aan die haar beetpakte en toe schreeuwde â€waar zijn de kinderenâ€. Anne keek hem verbouwereerd aan bracht haar handen naar haar gezicht en riep: “O, god die zijn nog bovenâ€. Ze renden achter elkaar de trappen op grepen ieder een kind en holden zo vlug ze konden de straat weer op. De brand was spoedig onder controle en het gezin en de omwonende konden weer naar hun huis terug.De avonden dat er niet gewerkt werd bleef men over het algemeen thuis. Willem ging vroeg naar bed want hij moest 's morgens om zeven uur op zijn werk zijn. Bang om zijn baantje te verliezen zorgde hij er voor dat hij minstens een half uur voor die tijd aanwezig was. Hij ging iedere morgen om half zes de deur uit en kwam er 's avonds om zeven uur weer in. Soms ging het echtpaar een marktje pikken. De markt op de Lindengracht werd pas na elf uur 's avonds afgebroken. Op zaterdag in de namiddag ging het gehele gezin wandelen. Een vaste stop was het kantoortje van de werkliedenvereniging 'Helpt elkander' in de Bethaniënstraat. Deze 'Gravers en Baggerlieden Vereniging' was aangesloten bij het N.A.S. Willem was er lid van en betaalde dan zijn contributie. Soms ging het echtpaar naar de Plantage schouwburg om de opvoeringen van de stukken van Herman Bouber bij te wonen. En een enkele keer gingen ze naar Carré als 'de Italianen' er optraden ze waren als zovele buurtgenoten gek op opera. Als er op zondag in de muziektent die op het terrein van de Noorderspeeltuin stond een operaconcert gegeven werd, waren ze ook van de partij. Ze luisterden dan naar Emiel van Bosch, Morrison en andere zangers van de Nederlandsche Opera die vaak in het Nederlands de bekende aria's ten gehore brachten. In de periode dat Anne niet op zaterdag werkte gingen ze 's avonds ook wel winkelen. Er heerste een gezellige sfeer op straat. De meeste winkels waren tot twee uur 's nachts open en er was een levendige straathandel. Gerookte paling, leverworst in het zuur en gebakken vis werden het meest verkocht. De mannen lieten zich bij de barbier knippen en scheren want ze moesten er op zondag 'piko bello' uit zien. Zondag was de 'flaneerdag' dan ging men uit. De gezinnen op hun 'paasbest' aangekleed, wandelden dan naar speeltuinen zoals de Kroon en de Vriendschap. Een dagje naar het Tolhuis over het Y behoorde ook tot de zondagse geneugten. Het Tolhuis dat in 1662 zijn poorten als veerhuis annex overnachtingplaats opende was sinds de opening van het Noordzeekanaal meer en meer een ontspanningsoord geworden. Verschillende exploitanten hebben er het beheer gevoerd. De man die het tot een centrum van het Amsterdamse amusementsleven maakten was P. Mol. Na 1887 breidde hij de tuin uit en organiseerde op de donderdag en zondagavond concerten. Verschillende orkesten hebben er opgetreden. Het meest geliefde orkest werd de 'Stafmuziek van het Zevende regiment Infanterie'. Toen in 1887 Ohaën Zageman de leiding van kapelmeester J. Ponim overnam, steeg de muzikale kwaliteit van het orkest tot grote hoogte.
Het orkest van het ‘Zevende’ voor het optreden GGA.
Duizenden Amsterdammers luisterden naar ouvertures zoals: Wilhelm Tell, Martha, Dichter ünd Bouwer en Orpheus in de onderwereld. Bij de bekende aria's viel het publiek vaak in en zong de Nederlandse teksten. Het slavenkoor uit Nabuco was zo'n meezinger. Op verschillende muziekstukken maakten de toehoorders vaak zelf teksten. Zo zong men
bij het Toreadoors lied uit Carmen van Bizet: 'hoog is de zolder laag is de vloer, scheel is mijn zuster en mottig is mijn broer'. Het Nonnenkoor uit Casanova werd omgedoopt in: Kanonnenkoor in een kast met noga. De eerste regels van het Koor der Landjonkers: daar komen zij de landelijke schonen, werd door de ontevreden arbeiders veranderd in: daar komen zij de schandelijke lonen. Het laatste nummer van het concert was steevast 'De Fremersberg' van Koenemann. Een dramatisch stuk waarvan het slot dat gebaseerd was op een kerkelijk lied, de toehoorders dermate ontroerden dat men moeite had de ogen droog te houden. Op 18 juni werd Napoleons nederlaag bij Waterloo als bevrijdingsdag gevierd. Het orkest speelde dan een op spectaculaire wijze gearrangeerde Ouverture 1812 van Tchaikowsky waarbij geweerschoten een grote rol speelden. Ook de marsen van Sousa stonden op het programma. De optredens werden hoogelijk gewaardeerd. Dirigent Zaagmans werd dan ook 'de Mengelberg van het volk' genoemd en onder elkaar sprak men, omdat hij 'het Zevende' dirigeerde, van Zaagzevendemans. Toen op 3 augustus 1898 Zaagman voor de duizendste maal met de kapel optrad, Moesten vele teleurgesteld worden. De tuin was tot de laatste plaats bezet. De toegangsprijs voor de concerten was inclusief een glas bier of een kopje koffie tien cent. Overdag konden sportievelingen bij de heer G.F. Bakels fietslessen nemen. Beginners kregen hun eerste onderricht binnen in de zaal. Was men de beginselen machtig dan kon men in de tuin gaan oefenen. Men kon er ook de in die tijd bekende dansen zoals de wals en de veleta leren. Het 'O mijn lieve zwartkop, voel eens hoe mijn hart klopt' en 'Kent gij de valeta niet, schoner dans bestaat er niet, heeft er velemalen geklonken. In de periode dat Willem en Anna het Tolhuis bezochten werden er nog steeds concerten gegeven maar Johan Zaagmans met zijn kapel, trad toen al niet meer op. De tuin had ook toen nog grote aftrek en vele arbeidersgezinnen gingen op zondag op z'n paasbest met de kettingpont naar de overkant van het Y. Er waren ook gezinnen die met het tramveer naar het station van de Waterlandse stoomtram gingen. Ze stapte dan bij de halte Willemssluis uit om via de sluis naar het Tolhuis te lopen. Als de kinderen moe geworden begonnen te jengelen, stapten men op. Thuis gekomen werd de zondagse kleding voor daagse plunje verwisseld. Soms werd er een borreltje gedronken. De vrouw des huizes zorgde er voor dat er wat in huis was. Ze haalde meestal zelf een maatje bij het café want als haar man weg ging om de drank te halen bleef hij vaak plakken. Voor haar zelf nam ze een likeurtje zoals Bruidstranen of Curacao mee. De kinderen die zich zelfstandig op straat konden begeven, liepen tijdens het borreluur de familie af om hun zondagscent op te halen. Het verworven kapitaal werd strijk en zet omgezet bij Eleke in het snoepkeldertje.
Een zilveren bruiloft
Negentien augustus 1921 was het feest. Het echtpaar Wolschrijn-De Jong was 25 jaar getrouwd. Maanden van tevoren was men al in touw. De panharing, de zure uitjes, leverworst en de augurken moesten ingemaakt worden en de rozijnen op brandewijn gezet. Voordrachten moesten geleerd worden. De accordeonspeler ingehuurd en de bruiloftsliederen met de bijbehorende mutsen en toeters, bij de feestwinkel van Jan Alles in de Haarlemmerstraat besteld worden. In een zaaltje dat achter een café in de Wittenstraat lag, werd het feest gevierd. Na het inhalen van het bruidspaar werd er een groepsfoto gemaakt. Als iedereen gezeten was werden er door kinderen, kleinkinderen en neven en nichten heilwensen opgezegd. Deze wensen waren in de feestwinkel uitgezocht. Men had een duidelijke voorkeur voor de gedichten die in een pompeuze stijl geschreven waren. Hoe theatraler hoe mooier. Op de spelling werd minder gelet ofschoon de dichter hier en daar wat al te vrij met de taal was omgesprongen.
U zij heil, o dierbaar bruidspaar
U klonk het blijde welkom toe
Juichend zong geheel de vriend'schaar
Met hart en ziel verheugd te moe.
Zoo mag ook ik nu mede juichen
Op dit, Uw zilver huw'lijksfeest,
Zoo mag mijn hart U heil betuigen
Met vreugdevol gestemde geest.
Wat stralen, schitt'ren voor het oog
Wat is hier alles kleurenpracht
Zoo glanzend aan den huw'lijksboog
In zulk een schoonheid, zulk een kracht
Wat is deez' dag U uitgelezen;
Het jubellied klinkt om Uw troon,
De kinderen U toegewezen
Zijn diademen aan Uw kroon.
Vooruit, de nieuwe tijd kring in
Zeil met gezondheid ongestoord.
De liefdevlag van eendrachtszin
Zij waaie fier bij U aan boord.
God geef dat ook de tijd mag naken
Dat goud Uw kroont in Uwen echt
En ik een vreugdekreet mag slaken
Als het bootje in die haven legt.
Zodra de laatste wens was uitgesproken, begon de muziek en werd een heildronk uitgebracht. Daarna opende het bruidspaar het bal met de zogenaamde serpentinewals. Tijdens die wals stonden alle aanwezige in een kring om het rondwervelende paar gewapend met rolletjes serpentine. Het losse einde daarvan werd in de handen van het paar gegeven en al draaiende wikkelde al die rolletjes af zodat het bruidspaar aan het eind van de wals stevig ingepakt zat. De mannen gingen achter de bruid staan en de vrouwen achter de bruidegom en probeerden het paar, al trekkende uit hun papieren boeien te bevrijden. Als dat gelukt was ging het gehele gezelschap met de beentjes van de vloer. Het dansen en polonaiselopen werd afgewisseld met ingestudeerde voordrachten, het vlaggen en het mutsen lied. Een van de voordrachten, ‘De Orgelman’, werd uitgevoerd door alle kinderen van Bram en Aal. Ze waren verkleed als straatmuzikanten en een ieder speelde al mimend op een denkbeeldig muziekinstrument en zong een couplet. Gezien het aantal kinderen was het een lange voordracht Daarom als illustratie het eerste en laatste couplet:
De kinderen van de orgelbaas
Troelala, troelala.
Die maken altijd veel geraas
Troela, troelala, troela, troelala, tieroelala. (...)
Wie geen raad met kwartjes weet
Troela, troelala.
Die zijn heel goed aan ons besteed.
Troela, troelala, troela, troelala, tieroelala.
Tijdens het zingen maakte men allerlei capriolen met de denkbeeldige instrumenten. Toen Lien aan de beurt was staarde ze hulploos voor zich uit. Ze kon geen woord over haar lippen krijgen. Broer Bram redde de situatie door de tekstregel te vervangen door:
Nu krijgen we een aria van mijn zus...
Maar die is geheel kwijt de klus...
Met niet al te lange tussenpozen werd er vanaf het buffet, ’plaats voor consumptie’ geroepen. Men ging dan zitten om de drankjes en hapjes, die werden rondgedeeld, te nuttigen De familie hield veel van zingen. Om beurten liep men naar het podium om een aria ten beste te geven. De keuze varieerde van opera tot levenslied. Een van de succesnummers was 'Het Aquarium'. Een lied dat ik later in een andere versie ben tegengekomen waarin de kreeft vervangen was door een oester en het botje door een haring.
In een aquarium bij een handelaar in vis,
daar zwom op zekere dag een schellevis
en bij die schellevis zwom ook een botje,
en dat vond die schellevis toch zo'n aardig dotje.
Waar het botje zwom, zwom hij haar achterna,
En sprak: Och liefste wordt toch asjeblieft mijn ga.
't Botje zei: Ik heb het in jouw schelvisoog gelezen,
Ik wil voortaan jou aardig botje wezen.
In dat aquarium lag ook een grote kreeft,
Die van jaloezie net deed of hij niet meer leeft.
Hij zat in een hoekie net of hij dood lag,
Maar dat was hij niet omdat hij nog niet rood zag.
Toen de schelvis lag te dromen van zijn lief,
Kwam hij aangeslopen als een dief,
In zijn woede heeft hij zich toen vergrepen,
En met zijn scharen de schelvisstaart afgebeten.
Toen het botje, de volgende ochtend de schelvis zag,
Terwijl zijn staartje in het zand roerlos neder lag.
Toen zwom ze weg al met een vaartje,
En zei: Ik wil geen mannetje zonder staartje
Dit droevig liedje heeft ook nog een moraal,
Het geldt voor alle mannen hier in de zaal,
Wie zijn vrouw eens met een bakvis wil verrassen,
Die moet wel heel goed op zijn staartje passen.
Een ander lied dat op alle mogelijke familiebijeenkomsten, vooral als er nogal wat spiritualiën doorgegaan waren, hoog op de verlanglijst stond was, het zeer melodramatische lied 'De Fles':
De fles die speelt een grote rol,
in heel mijn droef bestaan.
Omdat mijn moeder zwakjes was,
ben ik aan de fles gegaan.
En dronk ik soms wat al te veel,
gaf zij mij wijze les.
Ik heb gelachen en geweend,
met jou mijn trouwe fles.
En als ik afgemonsterd was,
dan ging ik steeds naar haar,
die ik beurtelings kussen mocht
op hare mond en haar.
Maar als een ander naar haar keek,
dan flikkerde mijn mes.
Vooral als ik veel gedronken had,
gedronken uit de fles.
Ik hoorde hier, ik hoorde daar,
ja zelfs op de plaat,[4]
dat zij ook hare liefde gaf,
aan een andere stokers maat.
Dat werd mij toen wat al te veel
'k sprong voor haar in de bres.
Daar kreeg ik toen zes maanden voor,
oor het rammen met een fles.
Wanneer het schip op de oceaan,
de stormwind raast en brult.
Wanneer de dood zijn zwarte kleed.
om het vaartuig heeft gehuld.
Wanneer de marconist vergeefs,
het sein geeft S.O.S.
Dan spoelt mijn laatste groet aan land,
verborgen in een fles.
De betekenis van die liedjes ging mijn pet te boven. Ik herinner mij echter wel dat ik, door de manier waarop ze gezongen werden, ze heel mooi vond. Om vier uur werd het feest meestal afgesloten met het met lange uithalen gezongen: adieu wij moeten elkander groeten, adieu vaarwel tot wederziens. Het overgrote deel ging dan laverend over de straat naar huis. Een enkeling moest zo nu en dan stil blijven staan om zijn of haar maag te legen.
De contacten met Anne's ouderlijk huis bleven over het algemeen beperkt tot de hoogtijdagen en bij ziekte. Een enkele keer gingen Willy en ik op zondag naar opa en opoe. We kregen van opa altijd medicinale snoep die op de Kininefabriek geproduceerd werd Als hij ons soms hoorde hoesten, dan kwam een fles met Schotse emulsie te voorschijn. Een papachtige witte vloeistof die goed voor de borst en voor de keel was. Voor zover ik mij herinner zat er een dropachtige smaak aan. Op nieuwjaarsdag kwamen al de getrouwden met hun kinderen naar hun vader en moeder. De kleinkinderen moesten dan een wensje op zeggen. De teksten van die wensjes werden gekocht in een feestartikelen winkel. Het gedicht dat 1 januari 1924 door Willy met mij aan haar hand werd opgezegd luidde:
Heil en Zegen kom ik U wenschen
Op deez' schoone Nieuwjaarsdag
Ik hoop dat gij nog vele jaren
Deze weer beleven mag
In gezondheid. en in vreugde
Voor hen die u dierbaar zijn
Dat de goede God dit geve
Is de harte wens van mij
Deze tekst werd op speciaal wenspapier door een van de schoolgaande kinderen, in schoonschrift overgeschreven en ondertekend met: u liefhebbende kleinkinderen. Het jaar daarop was het woord god uit de tekst verdwenen. De tekst, vermoedelijk door oom Jo geschreven, eindigde met:
Treedt het nieuwe jaar nu binnen
Gaat met nieuwe moed beginnen
ot haar laatste einde toe
Dan zal ik weer tot u komen
En wordt er een wensch vernomen
Beter dan ik het nu doe.
Een voor de kinderen aardige nieuwaarstraditie was dat zij van de ooms en tantes een stuiver en van oom Frans en tante Jans de Waard een dubbeltje. Tien cent was iets bijzonders in die tijd. Het betekende veel geld. Men kon er een heel brood mee kopen. In onze ogen waren die oom en tante hartstikke rijk. Hun rijkdom was echter niet zo groot als wij kinderen dachten. Doordat oom Frans, zoals ik al eerder vertelde, stratenmaker bij de gemeente was, was het gezin De Waard verzekerd van een regelmatig inkomen en dus zonder financiële zorgen kon leven. Ik trok profijt van hun ‘goede doen’. Hoe het kwam weet ik niet maar ik was hun lievelings neefje. Regelmatig kwamen ze me op zondag, als het mooi weer was, voor een uitje halen . Ik vond dat prachtig want onderweg werd ik meestal verwend met wat lekkers. Zomers was dat meestal een glaasje limonade of een ijsje. De voorliefde voor mij heeft tot aan hun dood toe standgehouden. Toen tante Jans op ruim negentigjarige leeftijd, als laatste overleed, kreeg ik uit haar nalatenschap een door een oom gemaakt mahonie theetafelje die zij bij haar trouwen van hem had gekregen. Het staat nog steeds ongeschonden bij mij thuis.
Stoflongen
De Amsterdamsche Chinine Fabriek liet het gezin niet helemaal in de steek. Zij betaalde, ook nadat de wettelijke termijn verstreken was, een deel van het loon door en toonde regelmatig belangstelling. Met de kerstdagen werden er levensmiddelen bezorgd.
Moeder Aal ging ook naar de parochie waartoe zij behoorde om bijstand. Die hulp kreeg ze in de vorm van één pond bonen. Aan degene die het met een bonnetje van de kerk bij de grutter gehaald had, vroeg ze of dat alles was. Na het bevestigende antwoord, kleedde ze zich netjes aan en ging, het pond bonen met zich meedragend, naar de kerk in de Tichelstraat. Toen een kerkelijke autoriteit haar duidelijk maakte dat die zak bonen alles was wat ze voor haar konden doen, vertrok ze met de woorden: 'Ik heb geen aalmoes nodig maar hulp' en liet het pondje bonen achter. Bij de deur draaide zij zich om en zei: ‘zo dit is voor het laatst dat ik hier geweest ben Ik wil jullie nooit meer zien’. Ze heeft dit tot aan haar doodvolgehouden. Na de kuur ging Bram Wolschrijn weer terug naar de fabriek.
De directie die begrip had voor zijn Bram en Aal in Berg en Bosch lichamelijk toestand, bood hem een baan aan als portier. Bram voelde er wel voor maar toen bleek dat die baan een lager uurloon zou betekenen, verzocht hij zijn werkgever hem weer aan de kininemolen te laten werken. Voor een uurloon van vijf en twintig cent ging hij dan maar weer liever stof inademen, dan zijn talrijk gezin een lager inkomen te bezorgen. Teneinde de niet al te hoge weekinkomsten te vergroten, werkte zijn echtgenote bij de visboer Jansen op de Lindengracht als visschoonmaakster. Of stond ze met tweede keus serviesgoed op de markt. De dochters Jo en Jans werden er, na schooltijd er met de handkar op uit gestuurd waarmee ze, na gelang het seizoen, allerlei waren aan de man moesten brengen. ‘s Winters waren dat bosjes aanmaakhout die met de kreet: ‘drie è me dub’* werden aangeprezen. Tijdens de andere jaargetijden werd fruit, mosselen of haring verkocht. Het kleine nichtje Ali vond dat lopen met die handkar prachtig en liep vaak met ze mee. Als ze bij de Rozenstraat waren aan gekomen dan werd ze door Jo terug naar huis gestuurd. Om de vele monden te kunnen voeden, was Bram lid geworden van de volkstuinvereniging 'Nut en Genoegen' die aan de Hemweg een vrij groot tuincomplex had. Op zaterdagmiddag als hij na het werk om één uur[5] de poort van de fabriek uit kwam, stond zijn jongste zoon Ko hem op te wachten met een pannetje eten. Bram at zittende op de stoeprand de aardappelen met gebakken vis op waarna het tweetal naar de Hemweg liep. Fietsen hadden ze niet en de tram was te duur. Als het donker begon te worden gingen zij weer huiswaarts. Onderweg werd in de Spaarndammerstraat bij café Zwart aangelegd. Bram dronk een pilsje en Kootje kreeg een kogelflesje[6].
Opnieuw stoflongen
Eind augustus 1925. Op het volkstuintje aan de Hemweg zijn Bram en zijn negen jarige zoon Ko bonen aan het plukken. Om en uur of vijf zegt Bram: kom mannetje we gaan naar huis. Hij legde de zak met bonen op zijn schouder en liep richting Spaarndammerstraat. Kleine Ko, de stap van zijn vader nabootsend naast hem. Hij is met zijn gedachten bij het kogelflesje dat hij straks in een café, waar zijn vader altijd een pilsje pakt, zou krijgen. Bij de 'oase' aan gekomen bleef zijn vader echter niet staan maar liep door. Ko keek omhoog maar zijn vader schudde zijn hoofd. Een opkomende hoestbui belette hem verder te gaan. Hij greep zijn zakdoek en tot zijn ontzetting zag de kleine Ko bloed uit zijn vaders mond komen. Deze maakte hem duidelijk dat hij als de weerga ome Gerrit moest halen. Zo snel als hij kon met zijn kleine beentjes rende kleine Ko naar de Goudsbloemstraat. Bij de Lindengracht aangekomen zag hij zijn moeder met tante Lien staan praten. Hij vloog naar ze toe en met horten en stoten vertelde hij wat er aan de hand was. Hij had nauwelijks zijn verhaal gedaan, of de beide zusters liepen zo snel ze konden naar de onheilsplek. De dokter werd gewaarschuwd en een paar uur later lag Bram in barak 12 van het Wilhelmina Gasthuis.
* De dochter van Bertha trouwde later met communistische gemeente raadslid, Henk Gortzak.
**Die extra hulp was mogelijk omdat Willem als oud militair in aanmerking kwam voor gratis hulp
[1] Een wasbord was een houtenschotje waarop een geribbelde zinken plaat was bevestigd.
[2] Een 'stukkezakje' was een van stof gemaakt zakje dat met een bandje,dat door een open zoom geregen was, dichtgetrokken kon worden.
[3] Verbastering van: geschilderd met Engelse blackvarnish.
[4] De plaats bij de ketels waar de stokers hun werk verrichten, werd plaat genoemd.
* Dit betekende dat men drie bosjes voor een dubbeltje kon kopen.
[5]Kort na de eerste wereldoorlog werd de 48 uurige werkweek ingevoerd. Die had tot gevolg dat er op zaterdagmiddag niet meer gewerkt werd.
[6]Een flesje gazeuse dat met een glazen knikker (kogel) was afgesloten. Als men wilde drinken moest men de knikker met de duim wegduwen.