Constant
Mijn kennismaking met de medeoprichter van de Cobra groep Constant, is een gevolg van mijn contact met Tajiri. Hij had de Cobraschilder tijdens zijn verblijf in Parijs ontmoet en er was een regelmatig contact uit ontstaan dat, na Tajiri’s vestiging in Amsterdam verstevigd werd. Tijdens een van mijn ontmoetingen met de Japanner vroeg hij mij of ik tijd en zin had om van het werk van andere kunstenaars, die het niet al te breed hadden, con amo’re foto’s te maken. Ik zei hem dat ik in principe daartoe bereid was mits de persoon en het werk de moeite waard waren om er tijd en geld (in de vorm van fotomateriaal) in te steken. Hij verzekerde mij dat het zeker de moeite waard was en gaf mij het telefoonnummer van Constant. Alvorens hem te bellen vroeg ik Carel Kneulman die zeer goed ingevoerd was in de kunstenaarswereld nog om advies. Hij was het eens met Tajiri en vond dat ik het zeker moest doen. Ter voorbereiding las ik op de redactiebibliotheek van de krant, waar zich ook het knipselarchief bevond, alles wat er over de Cobra groep en Constant te vinden was en belde hem om een afspraak met hem te maken.
Op een middag, de juiste datum is me ontschoten, liep ik gewapend met camera en statief, via een ijzer hekje door de voortuin van een patriciërachtig huis in de Henri Polaklaan naar de voordeur en belde aan. De deur werd opengedaan door een met lang donker haar getooide wat magere man van mijn lengte en leeftijd die zich voorstelde als Constant. Met een handgebaar nodigde hij mij uit om hem te volgen. Via een gang waar de trap naar de bovenetages begon kwamen we bij de voordeur van zijn woon- en werkruimte die hij opende en me voor liet gaan naar een ruime middels grote ramen verlichtte hoge kamer waar aan de wanden en plafond een flink aantal kunstuitingen bevestigd waren. Recht tegenover de deur stond een manshoge kooi waarin een niet al te grote aap, een meerkat, mijn binnenkomst zat gade te slaan. Voor het linkerraam stond een bureau waar hij kennelijk aan had zitten werken toen ik aanbelde. Hij nodigde mij uit om in een stoel naast het bureau te gaan zitten en nam zelf plaats in de stoel die hij, om mij open te doen, verlaten had. Hij reikte naar een terracotta theepot die met twee kopjes op het bureau stond en met een: ‘Ãk wilde net een kopje thee nemen wil je ook een kopje het is echte lapsang uit China’ schonk hij een van de kopjes vol en keek mij, de theepot boven het tweede kopje houdend afwachtend aan. Ik kende de theesoort want die dronken we thuis ook en zei dat
ik graag een kopje lusten. Al theedrinkend vertelde hij dat hij een fervente theedrinker was en dat hij over de dag verdeeld verschillende theesoorten dronk. Wilde je de juiste smaak per soort krijgen, zo vond hij, dan moest elke soort zijn eigen theepot hebben. Hij had er vier. Na zijn college theezetten dat ik met belangstelling gevolgd had, bracht ik het gesprek op het doel waarvoor ik gekomen was en vroeg hem of hij het goed vond dat ik ook wat plaatjes van hemzelf maakte. Hij had geen bezwaar en vroeg waar en hoe ik hem wilde hebben. Hem schetsend aan zijn bureau leek mij het beste. Hij vond het prima maar moest zo zei hij, eerst even moest kijken hoe het met de hond was. Hij had hem, omdat hij niet wist of ik iets tegen honden had, in de tuin gelaten. Ik overtuigde hem van het tegendeel en liep met hem mee naar de viervoeter. Het was een Duitse herder die toen de keukendeur werd opengedaan uit zijn liggende houding overeind kwam en kwispelend naar ons toe kwam, mij even besnuffelden en kennelijk daarbij constateerde dat ik geen gevaar op- leverden voor hem en zijn baas. Hij wende zich van mij af en ging over tot een uitbundige begroeting van Constant. Vergezeld van Hertha liepen we terug naar de woon/werkkamer waar Constant achter zijn bureau ging zitten. De poes die zich tijdens onze tocht van de tuin naar de kamer bij ons gevoegd had, sprong op het bureau en ging aandachtig toe zitten kijken. Ik maakte van dat tafereel een paar opnames waarna ik me bezig ging houden met het fotograferen van draadplastieken. Na het maken van een tiental opnames stelde ik
178
Constant voor om te stoppen want ik wilde eerst deze serie ontwikkelen en afdrukken zodat hij kon zien of hij met mij als fotograaf door wilde gaan. Hij vond het een goed idee en na nog een kopje vers gezette thee gedronken te hebben vertrok ik. Ofschoon het tegen etenstijd liep ging ik, na eerst Stien telefonisch gewaarschuwd te hebben dat ik wat later thuis kwam, naar het Hekelveld om de drie films, die ik vol geschoten had, te ontwikkelen. Ik was erg nieuwsgierig naar het resultaat want blank roestvrij staal, plexiglas en transparante kunststof is moeilijk te fotograferen. Toen ik na het fixeren een van de films door het water haalden en tegen een lichtbak bekeek, haalde ik opgelucht adem het zag er goed uit. Het is voor mij nog steeds een wonder dat je na wat gegoochel met in water opgeloste chemicaliën, een transparant negatiefbeeld overhoudt waarvan je zoveel afdrukken kunt maken als je wilt. Ik hing de films te drogen om, zodra ik een van de volgende dagen er de tijd voor had, er afdrukken van te maken. Thuis gekomen vertelde ik met veel enthousiasme Stien van mijn kennismaking met Constant en het resultaat van mijn werk.
Een paar dagen later had ik gelegenheid om vergrotingen te maken. Rond de klok van vijf lagen ze op de glanspers en ik belde Constant om te vragen of ik ze kon komen brengen. Hij antwoordde dat hij reuze nieuwsgierig was en mij graag wilde ontvangen. Bij zijn huis aangekomen wachtte mij een verrassing. De deur werd namelijk geopend door iemand die Stien en ik tijdens de oorlogsjaren in de JVO hadden leren kennen. De van Nieuwendam afkomstige Nel Kerkhoven. Ik was verbaasd en met een: Nel jij hier schudde ik haar hand. Zij was minder verbaasd want zij had van Constant gehoord dat ik komen zou. Zij kende mijn naam nog en wist dat ik bij Het Vrije Volk werkte. Ze vertelde dat ze Constant’s huidige partner was. Druk pratend liepen we de kamer binnen. Ik hoefde Constant niet te vertellen dat ik Nel kende want dat had hij al van haar gehoord en gaf hem de enveloppe met foto’s. Hij spreidde ze uit op zijn bureau en bekeek ze aandachtig. Ik wachtte in spanning zijn oordeel af. Nadat hij, zo nu en dan een foto opnemend, alles verschillende malen bekeken had, complimenteerde hij mij. Het was of een zak zand van mijn schouders viel.
Aangezien het tegen etenstijd liep en ik in de keuken gerommel met keukengerei had waar- genomen stelde ik voor om een afspraak voor een nieuwe fotosessie te maken om daarna te vertrekken. Constant wilde daar niets van weten en vroeg of ik tijd had om onder het genot van een kop thee wat meer te vertellen over mijn achtergrond en de JVO. Ik stemde toe en Nel ging naar achter om wat later met in haar kielzog een jongen en een meisje en in haar handen een blad waarop kopjes en een theepot weer binnen te komen. De jongen werd voorgesteld als zoon Victor en het meisje als dochter Eva. Tijdens het gesprek kwam er noch een vrouw binnen die zich voorstelde als Nellie Riemens de moeder van Eva. Na een uurtje gezellig kletsen vertrok ik na eerst nog een afspraak gemaakt te hebben voor de volgende fotosessie. Ook die verliep wederzijds naar wens. Meer opnamedagen volgden en we leerden elkaar beter kennen. We wisselden onze C.V.’s uit en ontdekten dat we, op een paar maanden na, even oud waren hij was op 21juli 1920 geboren in de Celebesstraat omgedoopt in Bolandpark, een atelierwoning gaan bewonen. Als in ’45 de oorlog over is, keren ze terug naar Bergen om in 1946 vergezeld van hun twee jaar oude zoon Victor weer naar Amsterdam terug te gaan. Ze gaan in de Henri Polaklaan, toen nog Plantage Franschelaan wonen. In dat huis baarde Matie nog twee kinderen Martha (1946) en Olga (1948). Constant was ook betrokken bij de oprichting van het ‘Kunstenaarscentrum Bergen’, met Appel en Corneille bij de oprichting van ‘Reflex, Experimentele Groep Nederland’. Later werd dit Éxperimentele Groep waarbij ook Anton Rooskens, Theo Wolvencamp en Tjako Hansma zich aansloten. Deze laatste trok zich echter vrij snel terug maar Eugène Brands, Gerrit Kouwenaar, Jan Elburg en Lucebert voegden zich bij de overgeblevene. Door contacten met geestverwanten uit Denemarken en België ontstond een samenwerkingsverband dat onder de naam COBRA (Copenhagen, Brussel, Amsterdam) internationaal bekend wordt, en als een van de ijkpunten van vernieuwing in de naoorlogse beeldende kunst in de kunstgeschiedenis is bijgeschreven. Constant publiceert in het orgaan van de Experimentele Groep, ‘Reflex’ onder de titel Ma (Amsterdam Oost) en ik in datzelfde jaar op 6 oktober in de Jordaanse Egelantierstraat. Over mijn verleden hoef ik niets meer te vertellen. Daar heb ikal genoegovergeschrevendus ga ik verder met dat van Constant. Toen hijde lagere school verlietging hij naar het, onder jezuïtische invloed staande St. Ignatius college. Ondanks dat zijn moeder, zo vertelde hij mij, graag wilde dat hij priester werd, kreeg hij toch toestemming om na zijneindexamen naar hetInstituut voor Kunstnijverheids Onderwijs in de Gabriël Metsustraatte gaan.Na een jaar verliet hij het instituut en ging naar de tekenklas van de Rijksacademie voor Beeldende kunsten aan de Stadhouderskade. 1939 was kennelijk het jaarvan ingrijpende veranderingen want in dat zelfdejaar verliet hij ook zijn ouderlijk huis omin een atelierwoning in de1ste Sweelinckstraat tegaan wonen. Als de Duitse bezetting een jaar oud is verlaat hij deacademie en Amsterdam. Hij vestigt zich in het Noord-Hollandsekunstenaarsdorp Bergen. Hij leert daar de dochter van de aan de Stijl verwante componistVan Domselaer, Matie kennen met wie hij in 1942 trouwt. Gedwongen door eenverplichte evacuatie verhuisde het echtpaar naarAmsterdam waar ze ophet Sarphatipark,door de Duitsers*omgedoopt in Bolandpark, een atelierwoning gaan bewonen. Als in ’45de oorlog over is, keren ze terug naar Bergen om in 1946 vergezeld van hun twee jaar oudezoon Victor weer naar Amsterdam terug te gaan. Ze gaan in de Henri Polaklaan, toen nog Plantage Franschelaan wonen. In dat huis baarde Matie nog twee kinderen Martha (1946) en Olga (1948). Constant was ook betrokken bij de oprichting van het ‘Kunste-naarscentrumBergen’, met Appel en Corneille bij de oprichting van‘Reflex,Experimentele Groep Nederland’.Later werd dit Éxperimentele Groep waarbij ook AntonRooskens, Theo Wolvencamp en Tjako Hansma zich aansloten. Dezelaatste trok zich echter vrij snel terug maar Eugène Brands, Gerrit Kouwenaar, Jan Elburg enLucebertvoegdenzich bij de overgeblevene. Doorcontacten met geestverwanten uit Denemarken en België ontstond een samenwerkingsverband dat onder de naam COBRA (Copenhagen, Brussel, Amsterdam) internationaal bekend wordt, en als een van de ijkpunten van vernieuwing in denaoorlogse beeldende kunst in de kunstgeschiedenis is bijgeschreven.Constant publiceert in het orgaan van de Experimentele Groep, ‘Reflex’ onder de titel Ma-
Gezin Constant in Denemarken Martha en Olga bij Matie en Victor bij Constant. Constant aan hetwerk bij Jorgen Nash in Tisvilde 1949.Foto’s privé collectie Constant.
nifest een stuk dat gezien kan wordenals eenbeginselverklaring van de Experimentele groep. Appel, Constant en Corneille raken zo bevriend dat ze binnen degroep een aparteeenheid vormen wat hen door de andere schildersniet in dank wordt afgenomen.
•Bijdecreet van de Duitse bezetter, mochten straten en pleinen etc. geen joodse namen dragen.
In 1949 besluiten de drie om hun horizon te gaan verbreden. Constant trekt met zijn gezin en een aantal schilderijen van hem en zijn mede Cobra leden naar Kopenhagen om ver- kooptentoonstelling te organiseren. Appel en Corneille gaan met werk van de anderen bij zich naar Parijs om daar hetzelfde te proberen. In een brief van 9 juni 1949 schrijft Constant aan Anton Rooskens: ‘ Onze expositie bij Birch is een groot succes geweest en er is genoeg verkocht om ons bestaan hier voor enige tijd te garanderen. Ik sprak Hr. van Graven die jouw gouaches heeft gekocht en hij vertelde dat je van plan was om met de kerst naat Kopenhagen te komen. Met Birch heeft hij al een expositie besproken van jou en Brands.
Ondanks de successen en de internationaal groeiende belangstelling was de groep geen lang leven beschoren. Verschillen van mening op artistiek gebied en persoonlijke conflicten deden de groep uiteen vallen. Ook het huwelijk van Constant liep op de klippen. Matie verliet met haar beide dochters Constant om met de Deense schilder Asger Jorn verder te gaan. De vierjarige zoon Victor bleef bij zijn vader. Een jaar na de scheiding, in 1951 trouwt Constant met Nellie Riemens, de vrouw waarmee ik tijdens mijn tweede bezoek aan de Henri Polaklaan, kennis maakte. De reeds eerder genoemde Eva werd hetzelfde jaar geboren. Tijdens mijn bezoeken werd er niet alleen over onze families gepraat ook de hedendaagse kunststromingen waren het onderwerp van discussie. Constant’s urbanistisch project ‘New Babylon’, waar hij ten tijde van mijn bezoeken aan bezig was, vormden echter de hoofdmoot van onze gesprekken. De Marxistisch getinte economische achter- grond en de Homo Ludens leefwijze, die de geestelijke basis vormden van zijn project, boeide me zo zeer, dat ik tijdens het fotograferen van de maquettes op het idee kwam om er een serie kleurendia’s van te maken. Constant’s reactie op mijn idee was even enthousiast als de mijne op zijn project. We spraken af dat ik over de fotografische mogelijkheden zou nadenken en zo spoedig mogelijk met de uitvoering er van beginnen. Ik hoefde niet zolang na te denken want de mogelijkheden waren toch, gezien de maquettevorm waarmee de New Babylon idee gestalte was gegeven, beperkt. Achtergrondprojectie van landschappen en macro opnames, details, dubbelopnamen, gekleurd licht en toevoegingen van schaalmodelletjes van mensen en vervoermiddelen waren volgens mij de enige mogelijkheden om een wat speelser beeld van de hoofdzakelijk in metaal en kunststof uitgevoerde maquettes. Zodra ik wist wanneer ik een vrije dag zou hebben, belde ik Constant voor een afspraak. Ik had mazzel. Hij had op de bewuste dag geen afspraken en zou hem vrij houden. Met de met spotlights, kleurenfilters, projectieapparaat met bijbehorende dia’s en een rol transparantpapier om achtergronden op te kunnen projecteren geladen redactieauto, werd ik door de redactiechauffeur Joop van Voorst naar de Henri Polaklaan gebracht. Constant had in de woon/atelierkamer zo veel mogelijk ruimte gemaakt. Door mij werd die veranderd in een fotoatelier. Het moeilijkste
De Experimentele groep Links achter Appel voor-aan tweede links Corneille en derde Constant
181 was om de transparante achtergrond zo op te stellen dat er achter voldoende ruimte was om de projector zo te kunnen plaatsen dat hij het juiste formaat beeld kon leveren. Wilde we voldoende opnameruimte overhouden dan moest het scherm zo dicht mogelijk tegen de kamerachterwand geplaatst worden. Dit was alleen maar mogelijk als we de projector in de hal zouden neerzetten zodat, via de deuropening het beeld op het scherm zou vallen. Deze voorbereidingen namen nogal wat tijd in beslag. Het maken van foto’s verliep vlotter maar gezien het aantal maquettes was het onmogelijk om alles in een dag klaar te krijgen. Na nog een tweetal dagen fotograferen, selecteren en inramen, hadden we een paar honderd prima dia’s. Samen met een grote hoeveelheid zwart/wit foto’s die ik inmiddels al gemaakt had, geven zij een goed beeld van Constant’s New Babylon ideeën. Het resultaat en de gesprekken die we tijdens het fotograferen voerden, hielden me zo bezig dat ik met het kleurenmateriaal in de doka ging experimenteren. Ik slaagde erin om via de vergrotings- koker met filters, gekleurd licht, solarisatie en dubbele belichtingen vergrotingen te maken die een goede aanvulling waren op het bestaande materiaal. Constant was enthousiast.
Constant met assistent Jan Jacobs
Het contact met Constant bleef niet beperkt tot het fotograferen van zijn werk. Ook in de huislijke sfeer ontmoeten we elkaar regelmatig. Bij elkaar eten, een kopje thee drinken of zomaar even langs gaan werd een onderdeel van ons sociale leven. Als Constant ergens exposeerde ging ik, als het werk het toe liet, erheen. Als het een grote tentoonstelling was en we een oppas konden versieren, ging Stien mee. Ik noem er een paar: de Städtische Kunst- galerie Bochum 1961, in 1964 Haus Lange in Krefeld, 1965 Rotterdamse Kunstkring en de Dominicaanse kerk in Maastricht. Aan de expositie in Bochum hebben we, gezien de ontvangst door de directeur dr. Leo en zijn vrouw en de receptie, de leukste herinneringen. Ter gelegenheid van de Maastrichtse tentoonstelling verscheen het eerste nummer van de door Nic Tummers geredigeerde New Babylon krant. Er zijn maar een paar nummers uitgekomen. De laatste, een door R. Oxenaar samengesteld nummer, in 1966 ter gelegenheid
van de Biënnale in Venetië waar Constant Nederland vertegenwoordigden. De in het blad opgenomen foto’s waren door mij gemaakt. Niet alleen het werk van Constant stond inter-
Inleiding door J.v.d. Broek. Rechts Constant. Luisterende studenten.
nationaal in de belangstelling. Hij nam ook regelmatig deel aan symposia en conferenties in binnen en buitenland waar hij meestal een van de sprekers was. In Nederland heb ik er twee bijgewoond. Op 19 december 1960 gaf hij, op uitnodiging van de hoogleraar/ architect J.v.d. Broek, een gastcollege over Unitair Urbanisme in de T.H. te Delft. Aan de wanden van de collegezaal waren een aantal door mij gemaakte foto’s opgehangen die met interesse door de studen- ten werden bekeken en veel lof oogsten. De hoog- leraar sprak tijdens zijn inleiding ook zijn waardering uit voor de ontwerpen van Constant: “er hangen hier aan de wand een paar ontwerpen waar ik graag mijn naam onder zou zetten†was zijn reactie. De tweede bijeenkomst was het symposium L’Achitecture Mobile dat door de Stichting Nieuw Beelden in samenwerking met Knoll International in 1962 werd georganiseerd. Architecten uit zes Europese landen namen deel aan dat gebeuren.
Bij De Städtische Kunstgalerie Bochum. vlnr Victor,Constant, directeur dr. Leo Nel Nieuwnhuis, frau Leo en Stien
Constant tijdens zijn voordracht. Constant in discussie links ir. Hartsuiker Detail uitnodiging.
Het werken voor en met New Babylon maakte dat ik steeds meer affiniteit voelde met het
onderwerp. Ik raakte er zo door geobsedeerd dat de behoefte in mij opborrelde om me
ook nog op een andere manier uit te drukken. Ik koos daarvoor de monoprint techniek Hierbij wordt met drukinkt een afbeelding op een glasplaat aangebracht waarvan dan 1 af- druk gemaakt kan worden. Bijna ieder vrij uurtje was ik er mee bezig. Het resultaat was bevredigend vond ik en toen ik er een aantal aan Constant liet zien, gaf hij mij een com- pliment. Sommige vond hij zelfs heel fraai. Dit was een enorme stimulans om door te gaan en na een tijdje had ik een twintigtal geslaagde prenten liggen. Wat kon ik daarmee doen? Het mooiste zou zijn om ze ergens te exposeren. Het toeval hielp mij een handje. Tijdens een van mijn bezoeken aan de VARA studio in Hilversum, ik had daar wat werkcontacten, liep ik door de lange gang naar de kantine en zag de grote kale witte muren die mij als het ware toe riepen: hier kunnen je prenten hangen. Het idee liet me niet los en toen mensen van de gidsredactie waaronder Nol Gregoor bij mij aanschoven om te gaan lunchen, deed ik het voorstel om van de bewuste gang een expositie ruimte te maken. Gregoor reactie was een positieve want zo zei hij hijzelf en de programmamaker en presentator Pier Tania hadden er ook al eens over gesproken. Ik smeedde het ijzer toen het heet was en vertelde hem van Constant’s New Babylon en mijn fotowerk en monoprints. Hij luisterde met intense belangstelling. Dat bracht mij ertoe het voorstel te lanceren om een proeftentoonstelling van New Babylon foto’s en monoprints samen te stellen. Het leek hem wel wat en liep naar de telefoon om Tania te bellen. Deze zat in zijn kantoor en beloofde,na Nol te hebben aangehoord, om naar de kantine te komen. De korte bespreking werd door Tania afgesloten met de belofte dat hij het aan de leiding zou voorleggen en mij met een week zou laten weten wat er besloten was. Ik ging opgetogen naar huis. Binnen een week kwam het antwoord. Men vond het een goed idee er was al een tentoonstellingscommissie samen gesteld bestaande uit Pier Tania, Nol Gregoor en Peter van Halm. De VARA voorzitter Jaap Burger had zich al bereid verklaard om de eerst expositie, van naar hij hoopte een lange reeks, te openen. We gingen aan het werk. In de expositieruimte werden, om beschadiging van de muren te voorkomen, schilderijenrails bevestigd. Ik liet bij de boek- binder Eppinga ‘grote foto vergrotingen opplakken en passepartouts voor de monoprints maken. Constant, die zijn medewerkingdirect had toegezegd, schreef een tekst voor de catalogus en stelde een van zijn maquettes beschikbaar voor de expositie.1 maart 1965 was het zover. Er was aardig wat belangstelling. Burger hield een korte toespraak waarin hij vertelde blij te zijn met deze nieuwe activiteit en dat hij hoopte dat vel kunstenaars zouden volgen want de VARA had bevordering van culturele activiteiten hoog in het vaandel staan. Na hem vertelde Constant iets over de achtergrond van New Babylon en verklaarde de tentoonstelling voor geopend. De aanwezige bekeken wat er aan de wand hing en er ontstonden discussies over het voor en nadeel van de leefwijze in Constant’s stad. Stien en ik waren trots op het succes en zijn tevreden naar huis gegaan.
Tekst van Constant in uitnodiging.
Links boven vlnr Costant, Bram,Jaap Burger en W.Rengeling.
Midden Burger en Pier Tania die het welkomstwoord spreekt.
Rechts boven en links beneden , bezoekers.
Rechts onder Spatiovore
monoprint Bram 1964
Recencies uit Het Vrije Volk, Dordtsdagblad en Gooi en Eemlander.
Naast zijn bezigheden in de beeldenkunst, bestede hij ook veel tijd aan de muziek. Hij luisterde graag naar composities van Varese en Stockhausen maar zijn voorkeur ging uit naar de zigeunermuziek. Vooral de Spaanse vorm er van. Hij was ook in het bezit van een aantal muziekinstrumenten waaronder een Ramirez gitaar die hij op professionele wijze bespeelde. Regelmatig klonk er een alegrias, een fandango of andere gitaarmuziek door het huis. De viool uit de instrumentenverzameling Constant met Jocko werd door hem gebruikt als er bevriende muzikanten op bezoek waren en er zigeunermuziek uit midden en oost europa werd ge-speeld. Bij enkele van die ‘huisconcerten’ was ik aanwezig en Constant en Pieter v.d. Staak wezig en heb daar kennis gemaakt met de gitaristen Pieter v.d. Staak, Ko Melkert, de bassist Julian Coco en leden van een studenten zigeunerorkest. Soms gebeurde het dat Constant de viool ruilde voor de gitaar of het overnam van de cimbaalspeler van het orkest. De allereerste keer dat ik het meemaakten oefende de terzijde gelegde viool zo’n aantrekkingskracht op mij uit dat ik, denkend aan de vioollessen uit mijn jeugd, de viool pakte en voorzichtig probeerde mee te doen. Een schouderklopje van Constant en een applausje van de anderen waren balsem op mijn ziel. Constant was er zo enthousiast over dat ik ongeveer een jaar later op mijn verjaardag een viool van hem kreeg. Het was een mooi instrument met een warme toon. Thuis speelde ik er zo nu en dan op maar de momenten dat ik de strijkstok hanteerden werden steeds schaarser en uiteindelijk verdween de viool in de kast, waar hij al jaren ongebruikt ligt. Spelen zit er niet meer in want door het stijgen der jaren en het weinig oefenen, zijn de gewrichten niet soepel genoeg meer om nog wat redelijk geluid uit het instrument te krijgen.
Behoudens de muziekmakende vrienden van Constant, maakte ik door hem ook kennis met verscheidene binnenlandse en buitenlandse vakgenoten van hem. Met een tweetal van hen is het niet bij een kennismaking alleen gebleven. Begin 1965 kregen Constant, André Volten en de Iraëlische beeldhouwer Sjamai Haber een verzoek van de ontwerper van het Evoluon, architect ir. Kalff, om een plastiek te maken voor het park rond zijn schepping. Na wat contact, besloten de drie om een gemeenschappelijk werkstuk te maken. Toen ik er van hoorden stelde ik voor het ontwerpproces fotografisch vast te leggen. Ze vonden het een goed idee. In het oude badhuis van het voormalige Asterdorp dat nabij de Grasweg in Amsterdam noord stond, woonde en werkte André Volten. Er was ruimte genoeg dus werd het gedurende het werken aan het project de vergader- en werkruimte van het drietal. Het eerste idee, een kunstmatige woestijn, werd als onuitvoerbaar afgewezen. Het’ tweede idee, een audiovisuele tuin, werd in maquettevorm uitgevoerd. Toen het na een klein jaar werken klaar was, had ik een flink aantal foto’s van besprekingen, werkzaamheden en de maquette gemaakt.Voor de kunstenaars wachtte echter een teleurstelling. Het plan werd
wederom afgewezen. Als afsluiting van het project werden de maquette en een aantal foto’s in het Van Abbe museum tentoongesteld. De waardering voor het geheel was groot.
Sjamai Haber Andre Volten Constant Nieuwenhuis
In 1965 begon Jos de Gruijter in opdracht van het Haags Gemeente Museum met de voorbereidingen voor een grote Constant tentoonstelling. Toen hij de puntjes op de i wilde zetten en over de samenstelling van de catalogus wilde praten, genoot Constant met Nel van een vakantie in de Tjsechoslowaakse hoofdstad Praag. De Gruijter die op wilde schieten zocht een uitweg en, daar hij op de hoogte was van mijn relatie met Constant, benaderde hij mij met het verzoek hem te assisteren met het uitzoeken van werken voor de catalogus. Ik voelde me vereerd maar wilde het niet doen zonder toestemming van Constant. Via de zuster van Nel die als huisbewaarder optrad en regelmatig door het echtpaar werd gebeld kreeg ik te horen dat mijn bemoeiingen op prijs werden gesteld en dat hij die zelfde dag nog een brief naar mij zou sturen. Nadat ik het schrijven waarin ook een paar aanwijzingen stonden ontvangen had belde ik De Gruijter voor een afspraak. Het was leuk werken met hem. Constant was tevreden met het resultaat. Ook de directeur van het museum, de heer L.J.F. Wijsenbeek, gaf in de catalogusinleiding uitdrukking van zijn waardering voor mijn aandeel in de expositie, door mijn naam te noemen. De tentoonstelling trok veel publiek en kreeg veel publiciteit.Bij een ander project was ik, behalve fotografisch, ook betrokken bij het totstandkomen en de uitvoering ervan. Het bouwcentrum in Rotterdam had Constant benaderd met een verzoek om mee te werken aan de inrichting van het in het gebouw aanwezige experimenteerzaaltje. Hij zag er wel wat in mits hij een team kon samenstellen waarmee hij kon brainstormen en werken. De opdrachtgever had daar geen bezwaar tegen en zo ontstond een werkteam bestaande uit: Constant, de Limburgse architectuurspecialist en publicist Nic Tummers, en Weehuizen die als gemeente ambtenaar bij kunstzaken werkten, de kunstenaar Henk Peeters, ikzelf en namens het Bouwcentrum de bouwkundige Harrald Eckhardt. Peeters liet bij de eerste twee bijeenkomsten verstek gaan en trok zich daarna terug. Vier en twintig september 1965 werd in tegenwoordigheid van de president directeur van het Bouwcentrum: ir. J, van Ettinger en de directeur K.L. de Vries de eerste bespreking gehouden. Constant zette aan de hand van een draaiboek, door Nic Tummers gemaakte schetsen en een door mij vervaardigde maquette de plannen uiteen, waarna een discussie volgden waarbij verschillende goede ideeën en aanvullingen naar voren kwamen. Over de door een van de aanwezige voorgestelde werktitel, Experiment Studio Rotterdam, afgekort E.S.R., werd met algemene stemmen aanvaard. De directie van het Bouwcentrum had uiteraard veel belangstelling voor de financiële kant van de zaak en verklaarde zich bereid de kosten die een eerste opzet met zich mee zou brengen voor haar rekening te nemen. Om de kosten van het gehele project zo laag mogelijk te houden, verzocht de directie aan de aanwezige leden van het werkteam af te zien van een honorarium. De betrokkenen gingen akkoord. Afgesproken werd dat we, hoewel we de tijd kort vonden, zouden proberen voor de kerst klaar te zijn. Met die streefdatum voor ogen zijn we voortvarend aan de gang zouden gaan. De toch al weinig enthousiaste Peeters kwam al snel tot de conclusie dat zijn idee om er meer kunstenaars bij te betrekken weinig kans had en haakte af. De drie overgeblevene maakten, nadat ze het eens waren geworden op welke wijze de verschillende ideeën zouden worden verwerkt en uitgevoerd, een werkverdeling voor de voorbereidende werkzaamheden. Constant zou de totale opzet in de gaten houden
Links de in het verslag opgenomen gemaakte afspraken. Hierboven een detail van de door mij gemaakte maquetteen zich in hoofdzaak bezighouden met het deurenlabyrint en de metalen ruimtestructuur. Omdat ik gebruik kon maken van een auto van de krant, zou ik samen met hem de mensen en bedrijven bezoeken wier medewerking we dachten nodig te hebben. Daarnaast zou ik mijn gedachten laten gaan over de inrichting van de werkplaats waar het publiek zelf aan de aan de gang kon gaan, de ruimte waar iets met geluid gedaan zou moeten worden en verders waar mogelijk de beide anderen assisteren. Tummers zou zich op de documentatieruimte, de entree en de voorlichting concentreren. Na een flink aantal besprekingen en het inwinnen van informatie over de mogelijkheden van toelevering van benodigde materialen, wat veel tijd vergden, kwam het drietal al snel tot de conclusie dat de streefdatum niet gehaald kon worden. De directie van het Bouwcentrum vond dat niet zo leuk en vond dat het werktempo opgevoerd moest worden. In de vergadering van 22 december werd, na ruggespraak met de president-directeur ir, Van Ettinger, vastgesteld dat het E.S.R. op 15 maart 1966 geopend zou worden. Tevens werd besloten dat Nic. Tummers een basisverhaal over de beoogde manifestatie zou leveren dat dan met de heren Eckhardt en Weehuizen uitgewerkt zou worden. Constant zegde toe een affiche te ontwerpen. Alle aanwezige deden de belofte om op korte termijn materiaal voor een artikel in het kunstnummer van het tijdschrift Bouw.
Het team ging voortvarend aan de gang en kreeg vrij snel de toezegging van een aantal bedrijven die reeds benaderd waren dat ze alles zouden doen wat binnen hun vermogen lag om ons te helpen. Constant en ik bezochten nog een keer het I.F..F in Zaandam en ik ging op bezoek bij mijn goede vriend Jan Ulder, die bij de Drukkers Patroons Organisatie als regiocalculator werkte, om hem te vragen of hij ergens een eenvoudige handdrukpers wist te staan die wij konden gebruiken om het publiek zijn eigen pamflet op te laten drukken. Ondanks alle inspanningen bleek de vastgestelde openingsdatum niet haalbaar en werd deze verschoven naar half april. De samenwerking met het Bouwcentrum liep echter niet zo vlot. De medewerkers van het centrum gingen geheel op eigen houtje aan de gang en brachten zonder overleg veranderingen in het oorspronkelijke ontwerp aan. Het ging zelfs zover dat Constant op 7 april 1966 per brief reageerde en dreigde zich terug te trekken. Het conflict werd opgelost en enige weken later werd het E.S.R. door Wim Thomassen, de burgemeester van Rotterdam, geopend. Kennelijk was de burgervader verkeerd voor- gelicht, hij verkeerde namelijk in de veronderstelling dat het een gewone tentoonstelling betrof en reageerde tijdens zijn openingsrede geërgerd met de woorden dat een burge- meester kennelijk overal goed voor was. Zelfs voor het openen van kermissen. Het mocht de pret niet drukken want vele van de bezoekers spraken na afloop waarderend over ESR.
Drie maanden na de opening publiceerde de heer Eckhardt in het tijdschrift Bouw, naar aanleiding van de binnengekomen enquêteformulieren en de daar buiten gegeven reacties, zijn voorlopige conclusies. De reacties liepen nogal uit een maar waren overwegend positief. Twee citaten. Een voorstander: ‘Ik zit graag overal aan en dit is eigenlijk de eerste tentoonstelling waar ik dat allemaal kan doen. Ik vind die tentoonstellingen met: niet aankomen, niet op zitten en niet aanraken oervervelend.’. Een anti: ‘Ik vond er niets aan; loop naar de maan met je rotzooi. Hij moet in het gekkenhuis, die kerel die dit gebouwd heeft. Dan weten we tenminste waar hij terecht zit. ik groet u!’
Uit de enquêteformulieren bleek dat de werkplaats waar men zelf zijn pamflet kon drukken, een positieve score van 54% haalde. De hoogste van de reacties. Gevolgd door de spiegelzaal met 45%. Het laagst scoorde de documentatiekamer de slechts door 4% van de bezoekers gewaardeerd werd. Eckhardt stelt aan het einde van zijn stuk:’ De studio voorziet in een behoefte. Het ontdekken van nieuwe ruimten is een bijzondere sensatie, welke misschien wel aan het trogloditicum aanknoopt. In elk geval is deze sensatie vooral voor de jongere generaties, die grotendeels in de producten van de huidige woningbouw zullen opgroeien, van grote waarde; ze prikkelt de fantasie. Een bezoekster zei hierover: Het doet me een beetje denken aan de zolder van mijn grootmoeder, want kinderen kunnen hier heerlijk spelen’, Tot zover het stuk van mede E.S.R.er Eckhardt.
Dr. D. de Jonge deed met 29 studenten bouwkunde van de T.H. in Delft een onder zoek naar het gedrag van bezoekers in de Experiment studio in Rotterdam en een in de proefruimten van de Landbouw Hogeschool in Wageningen met het personeel van de Hogeschool. Aan de hand van een aantal vragen en een minimum verblijf van vijf minuten in de afzonderlijke ruimten, wil hij inzicht krijgen in de appreciaties van de bezoekers. Een van de items was: Waar voelde u zich het meeste- en waar voelde u zich het minste op uw gemak? Dertien personen voelde zich het meest op hun gemak in de ruimtestructuur veertien voelde zich in het deurenlabyrint het minst op hun gemak. De resultaten van het totale onderzoek besprak De Jong in het blad Bouw van 27 februari 1971. Volgens dr. De Jonge was de uitslag wat Rotterdam betreft overwegend positief. In vergelijking met de Wageningse onderzoekers zijn de bouwkundestudenten, volgens mij voorspelbaar, meer ingesteld op het bewust waarnemen en beleven van ruimtelijke structuren dan de Wageningers. Bovenstaande geeft een indruk van de publicaties. Om deze in hun geheel weer te geven zou mijns inziens te ver afwijken van mijn herinneringen. Dr. de Jonge had aan de medewerkers van E.S.R. gevraagd om reacties op zijn rapport. Mijn bijdrage, die ook in ‘Bouw’werd gepubliceerd, geef ik nog weer en sluit daarmee, niet alleen dit hoofdstuk, maar tevens het tweede deel van mij herinneringen. Over de familie contacten met de verschillende kunstenaars kom ik in mijn derde deel nog terug.
Uit de reacties van de bezoekers van ESR blijkt, dat zij het geheel als een tentoonstelling hebben bekeken en het niet hebben ervaren als een object waar men zelf iets konden veranderen. Oorzaak daarvan is hoogstwaarschijnlijk dat de studio in een tentoonstellingsgebouw was ondergebracht. ook moeten we de eeuwenlange opvoeding in kunst zien niet vergeten. Toch moeten we blij zijn met de reacties, zij geven hoop voor de toekomst. Uitlatingen als, ‘ze moesten het op de Efteling neerzetten’ en ‘het lijkt grootmoeders speelzolder wel, zijn in dat opzicht typerend. Het geuite bezwaar, dat men zich niet kon oriënteren, kan ik alleen maar als een positief punt zien. In onze hedendaagse samenleving is alles zo van aanwijzingen ‘deze kant uit’ voorzien, dat we de lust om het ongewisse tegemoet te gaan verleerd hebben. We zijn jarenlang geprogrammeerd voor een utiliteitsmaatschappij. Avonturieren in het leven is er niet meer bij. En daar waar men het toch geprobeerd, wordt men door gezagdragers tot de orde geroepen. Het team (op een na geen architecten!) heeft dat bij het creëren van de ruimten ondervonden. Bouwpolitie, brandweer en het budget staken meer dan eens een spaak in het wiel. Van de oor- spronkelijke idee is dan ook weinig overgebleven. Als dr. de Jong een parallel trekt met de ideologie van Constant’s New Babylon, doet hij Constant tekort. Tijdens de inrichting hebben de makers zich misschien New Babyloniër gevoeld. Zij konden hun eigen ruimte scheppen. Ik geloof dat het experiment alles in zich heeft om het op grotere schaal te herhalen. Meer uitingen van creativiteit moeten een kans krijgen; ballet, toneel, muziek etcetera. Een team van mensen uit de verschillende groeperingen van de bevolking zou voldoende middelen moeten krijgen om te experimenteren. ESR was nog maar een pover begin. Het rapport van dr. de Jong rechtvaardigt uitbreiding en voortzetting van een experimentele studio.