1910 – 1916

De Goudsbloemstraat 114

Begin maart 1910 verhuisde het gezin naar de tweede etage van Goudsbloemstraat 114. Aal was hoogst zwanger en de buurvrouwen gaven Bram de raad er voor te zorgen dat er snel verlichting werd aangelegd. Aal had namelijk de gewoonte om 's nachts kinderen te krijgen. Het gezin was nog niet geïnstalleerd of vader Wolschrijn ging naar het gasbedrijf aan de Amstel om lichtaansluiting te vragen. Het nieuwe huis was een zogenaamde poortwoning en bestond uit één kamer en had evenals de vorige woning twee bedsteden. Uit het muurtje, tussen de twee bedsteden in, kwam een gaspijpje met een kraantje. In dat pijpje was een klein gaatje waarop een rechtop staand wigvormig plaatje was bevestigd. Als het gas werd aangestoken ontstond er een vlinderachtig vlammetje dat in de wandeling vlindertje of zwaluwstaartje werd genoemd. Het was de enige lichtbron in de kamer. Op de avond van acht maart werden de kinderen naar familie gebracht en toen ze de volgende ochtend thuiskwamen, lag Johanna Hendrika bij hun moeder in de bedstee. In de andere bedstee sliepen de kinderen. Die slaapruimte was door middel van latwerk horizontaal in tweeën gedeeld. In het bovenste deel sliepen de jongens en in het onderste de meisjes. De bedden bestonden uit: met stro gevulde jute beddentijken die  als enige versiering aan de twee korte kanten een rood streepje hadden.

Onderwijs

De scholenkeuze in de Jordaan was vrij groot. Alle stromingen waren er vertegenwoordigd. Naast de openbare school die door Theo Thijsen bekend werd, was er ook een christelijke 'bewaarschool' Tot Heil des Volks in de Willemsstraat dat een zekere faam verwierf. In de volksmond werd het 'poppeschijtschooltje' genoemd. De leiding was in handen van juffrouw De Jong. Zij regeerde met ijzeren hand en stak dat niet onder stoelen of banken. Jan Weggelaar, die in 1916 in de Willemstraat geboren werd, kan zich nog heel goed het begin van zijn schoolloopbaan herinneren:
(...) Juffrouw De Jong, had een heel hoge hak onder èèn van haar schoenen. Zij heeft ons toegesproken maar wat ze alle maal gezegd heeft, weet ik niet zo goed meer. Een zin heeft echter zo'n grote in druk op mij gemaakt dat hij mij altijd is bijgebleven: 'denk erom kindertjes, ik heb een ijzeren hand' en terwijl ze dat zei, stak ze haar rechterhand omhoog. Over de vraag, wat ze er mee van plan was heb Ik mij nooit druk gemaakt. Wel weet ik, dat ik haar nooit rechts passeerde. Stel je voor dat die hand uitschoot en mij een loei verkocht . (...)
Ali Verrijk en Jans Wisman staat het nog goed bij dat, als je veel met je medeleerlingen praatte, je een pleister op je mond geplakt kreeg. Als de straftijd om was controleerde de juffrouw of het 'mondslot' nog intact was. Werd een onregelmatigheid ontdekt, dan werd de straf verlengd. In de school werden ook Sinterklaas en kerstbijeenkomsten gehouden. De cadeaus die werden uitgereikt waren dingen 'waar je wat aan had', meestal kleding. Met de kerst werd er ook een maaltijd verstrekt. Over het algemeen was dat een eenpansmaaltijd. Boerenkool of 'gewapend beton' (aardappelen gestampt met bruine bonen of groene erwten). Dat 'stond' in de maag. Het enige bijzondere aan de kerstmaaltijd was het toetje, dat bestond uit een mandarijn of een sinasappel. Deze werd, als het lokaal verlaten werd, bij de deur uitgereikt. De vrucht werd echter eerst dan verstrekt, als de dinnerganger zijn bestek had ingeleverd.
Het regime op de katholieke Sint Aloysiusschool in de Westerstraat, was net zo streng als dat bij het 'Tot Heil des Volks'. De nonnen konden, zonder gewetenswroeging, een kind dat in hun ogen tegen de regels gezondigd had, een straf opleggen die tijdens de inquisitie niet misstaan zou hebben. De schuldige moest met zijn knieën in houtenklompen, een aantal Onze Vaders of Wees Gegroetjes opzeggen. De hoeveelheid varieerde naar grote van de zonde. In de eerste klas was een non die de gewoonte had, kinderen die onder de les praatte de handen ter hoogte van de kin als voor een gebed te laten vouwen en zo, na gelang de straf, lange of korte tijd te laten zitten. De ellebogen mochten daarbij niet op de bank steunen en de vingers mochten niet bewogen worden. Om dit laatste te controleren werden met een krijtje de vingergewrichten wit gemaakt. De non in kwestie zei, zonder blikken of blozen, dat ze de krijtkorreltjes geteld had en ze na afloop van de straftijd weer zou tellen. Was er een tekort, dan werd de straf verlengd. Deze penitentie kon enige malen herhaald worden.
Het gezin Wolschrijn - De Jong, groeide als het ware oecumenisch op. Willem kreeg zijn eerste schoolwijsheden op een katholieke school te horen. Anne ging de eerste zes maanden van haar schooltijd naar de openbare school, die in de Marnixstraat tegenover de huidige 'Gemeente bad en wasinrichting' was gevestigd. Maar bij de openbare scholen werden geen levensmiddelen en kleding beschikbaar gesteld en moest Anne ter wille van de 'goede' gave, hoewel zij katholiek gedoopt was, naar de protestantchristelijke Eben-Haëzerschool aan de Bloemgracht. Deze school was in 1849 gesticht als een zogenaamde 'havelozeschool' die geleid werd door de onderwijzer N.D. Feringa. In 1853 werd de school verplaatst naar het gebouw Eben-Haëzer. Iedere morgen liep Anne met haar zusje Lien er naar toe. De klaslokalen van die verschillende scholen, waren praktisch hetzelfde ingericht. Banken voor twee kinderen. Het bovenblad van die banken was in twee delen die, onafhankelijk van elkaar, verschoven konden worden. Zodra de kinderen in de bank hadden plaatsgenomen, werd het blad boven de knieën getrokken. Deed men dat, dan kwam er aan de bovenkant een vakje te voorschijn waarin een sponsendoos, schrijfgereedschap en een inktpotje geborgen konden worden. Onder het blad was een plankje voor de lei en ander lesmateriaal. Leerboekjes werden door de leerkracht bewaard. Aan de wanden van de lokalen hingen grote platen met geschiedkundige, aardrijkkundige of landschap voorstellingen erop. In de christelijke scholen was uiteraard, ook de bijbelse geschiedenis vertegenwoordigt. Anne was geen trouwe schoolbezoekster. Niet dat ze ‘stukkies draaiden’, zoals men het spijbelen toen noemden, maar als oudste dochter moest zij regelmatig thuisblijven om de steeds groeiende kinderschaar te helpen verzorgen. De onderwijzer Theo Thijsen schrijft in zijn boek 'Schoolland', over het verzuim van meisjes, dat vooral op zaterdagmorgen veelvuldig voorkwam het volgende:

(...) Zaterdagochtend opvallend veel verzuimen. Drie die nooit zaterdags kwamen; "Israéllieten", verklaarde Hilletje in 't Veld, met blijkbare trots dat ze het zei zonder van uitschelden beschuldigd te kunnen worden. "O, dus die hebben zondag vandaag" zei ik. Maar dan waren er nòg vijf meisjes absent en dat leek me verdacht. Dat ken ik als het oude gevaar in deze buurt: dat sommige moeders zaterdagmorgen hun dochtertjes zo goed kunnen gebruiken - en het dan onder allerlei voorwendsels doen ook. (...)

(...)Er waren vanochtend weer drie verdachte zaterdagochtendver- zuimen. Prompt drie briefjes laten bezorgen natuurlijk. Dat win ik wel, da's een kwestie van konsekwentie de eerste tijd.(...)

Het ouderlijk huis moest dan voor de zondag 'aan kant' gemaakt worden. Kinderen van een dranklustige vader, het liefst dochters, werden naar de uitbetaalkroeg gestuurd om te proberen geld voor het noodzakelijke levensonderhoud los te krijgen.
De krib aan het bedvoeteneind bij de Wolschrijnen, kreeg op 15 juni 1911 een nieuwe bewoonster: Jannetje (Jans). Een jaar later moest zij het veld ruimen voor Johannes Hendricus (Jan). Op 28 november 1914 werd Franciska in het familieboekje bijgeschreven. Zij werd op 4 september 1916 gevolgd door Jacobus Johannes. De kraamvrouw kreeg weinig tijd om op krachten te komen. Gedurende 10 dagen na de bevalling kon er in de Spuistraat, door minvermogende, versterkend voedsel gehaald worden. Anne werd er dikwijls, gewapend met een pannetje voor het eten, op uit gestuurd om die missie te volbrengen. Moeder Aal gaf daarbij de volgende waarschuwing mee: denk erom dat je niet van het vlees proeft. Het is apenvlees en alleen vrouwen die een kindje hebben gekregen kunnen dat eten. Als jij er van eet krijg je later een apenkop. Tijdens de lange wandeltocht nam Anne, die van de lekkere lucht die uit het pannetje kwam trek kreeg, ondanks de waarschuwing  toch af en toe een hapje van het vlees. Een apenkop heeft ze nooit gekregen.

De Bank van Lening

Als men zonder geld kwam te zitten, en dat was schering en inslag in die tijd, werd alles wat geld op kon brengen verhandeld. De benen waar de zondagse soep van getrokken werd, moesten nadat ze hun dienst hadden gedaan, op maandag direct naar de lompen en oude metalenhandel van Jongbloed in de Willemsstraat gebracht worden. Deze gaf er twee cent en een snoepje voor. Waren alle mogelijkheden uitgeput en men had toch geld nodig, dan moest men net als nu geld bij een bank of particulieren lenen Onder de particulieren waren er die men met hyena's zou kunnen vergelijken, maar dan beledigt men het dier. Als iemand een gulden kwam lenen dan werd er door de woekeraarster negentig cent uitbetaald. Na afloop van de leentermijn, meestal een week, moest men een gulden terug brengen verhoogt met 10% rente. De leenvrouw maakte dus een winst van meer dan 20%. Liet men de aflostermijn verlopen dan kwam er tien cent per week bij dat verhoogde de rente tot meer dan 30%. Om daar paal en perk aan te stellen, werd op 25 april 1614 door de Amsterdamse vroedschap een Stads Bank van Lening in het leven geroepen. De berekende rente was beduidend lager dan die van de particulieren banken. Brachten de banken 33¼% in rekening. De Bank van Lening nam genoegen met 16¼%. Het waren voornamelijk kleine kredieten die door haar verstrekt werden. Een groot gezin kostte veel geld en er werd van alles ondernomen om de huishoudportemonnee bij te vullen. Veel vrouwen brachten op maandag de zondagse kleren en de sieraden naar 'Ome Jan', om ze zaterdags als het weekgeld werd thuis gebracht weer op te halen. Men moest er zondags weer netjes 'bijlopen'. Naast de officiële bank van lening waren er ook nog particuliere pandjeshuizen. Deze gaven vaak een hoger bedrag voor de panden. Een ander voordeel was dat kinderen ook goederen konden brengen zonder dat er op hun leeftijd werd gelet. Dit in tegenstelling tot de Stadsbank waar kinderen onder de 14 jaar niet geholpen werden. De kinderen onder die leeftijd, bleven voor de bank wachten tot ze een bekende zagen die ook naar binnen wilde gaan. Het te belenen goed werd dan meegegeven en het kind bleef buiten op het geld en het lommerdbriefje wachten. Mensen die wegens geldgebrek de panden moesten laten overstaan, durfden voor hun fatsoen op zondag de straat niet op. Als de panden binnen een half jaar niet waren ingelost werden ze door de bank verkocht. Hoe je het wendde of keerde, 'Ome Jan' werd er altijd wijzer van. Een liedje dat in die tijd de ronde deed was:

Ome Jan, Ome Jan,
die alles gebruiken kan.
Kleding ringen en horloges,
met of zonder doosjes.
Alles neemt Ome Jan.

Het kon ook gebeuren dat men niets meer te belenen had. Een gedichtje van de politiek omstreden beeldend kunstenaar en schrijver/dichter Erich Wichman, geeft aan wat de reden was waarom men niets meer had om naar de Bank van Lening te brengen.

Tot tranen toe ben ik bekommerd
nu kan ik nooit meer naar de Lommerd.
omdat mijn hele inventaris
al daar is.

Het enige dat nog restte waren de lommerdbriefjes van de verstane panden. Met die verlopen briefjes van de officiële bank, kon men dan naar het hoofd kantoor in de Nes gaan. Daar werd nagekeken hoeveel het verlopen pand had opgebracht. Was dat meer dan dat men in eerste instantie er voor gekregen had, dan werd het verschil aan de houder van het lommerdbriefje uitbetaald. Het waren meestal een paar dubbeltjes. Maar als men niets meer had was men toch geholpen.

Kinderarbeid

Om aan al die ellende te ontkomen werden, om het gezinsinkomen te vergroten, de oudste kinderen ingeschakeld. Anne nauwelijks elf jaar oud werd er op uitgestuurd om bij de, in de rijke buurten staande, huizen aan te bellen en te vragen of ze de trap of iets dergelijks mocht boenen. Als dat voorstel werd geaccepteerd, was ze blij. Het betekende dat zij na afloop van het karwei een halve stuiver (twee en een halve cent), als beloning kreeg. Een enkele keer was iemand zo onder de indruk van de ijver van het kind dat ze een stuiver kreeg. Dolgelukkig renden ze dan naar huis. Het was een echter druppel op een gloeiend plaat. Want de tekorten waren groot. Op dagen dat Anne zich wel eens niet lekker voelde en er niet voor werk opuit wilde gaan, omdat ze pijn in haar rug had, toonde moeder Aaltje geen enkel medelijden. Ze antwoordde op de klacht dan ook steevast: 'heb je pijn je rug? Bestaat niet muggen hebben geen ruggen. Vooruit ga werk zoeken'. Als Anne meldde dat ze hoofdpijn had werd dat afgedaan met: dat bestaat, niet een kip heeft geen hoofd. Toen ze een jaar of twaalf was werd ze, voor een gulden per week, meisje voor dag en nacht bij een gezin met twee kinderen in de eerste Jan Steenstraat. Het echtpaar werkte. Wat de man deed is niet exact bekend. De vrouw des huizes was diamantbewerkster. De taak van Anne was: de kinderen verzorgen en het huis schoon houden. Het huis bestond behoudens de keuken uit drie achter elkaar liggende kamers en een zijkamertje. In de tussenkamer sliepen de kinderen en Anne.

Vrijetijdsbesteding

Haar schaarse vrije tijd bracht Anne vaak door bij haar ome Jo en tante Riek, die in dezelfde straat op 207 woonden. Het echtpaar, zelf kinderloos, vond het gezellig als er kinderen kwamen. Ome Jo was een man die het standpunt huldigde dat kennis macht was. Hij was lid van de Openbare leeszaal en was als goede anarchist geabonneerd op de uitgave van 'De Roode Bibliotheek'. Die werken van Domela Nieuwenhuis, Russische revolutionairen en pacifistische schrijvers in haar fonds had. Zijn opgedane kennis probeerde hij over te brengen op zijn nichtjes en neefjes. Soms nam hij ze ook wel mee naar Artis en vertelde hun alles wat hij wist over de daar aanwezige dieren. Een bezoek aan 'Het Panorama' stond een enkele maal ook op het programma. Het stond tussen de Plantage Muidergracht en de Plantage Middenlaan. Op 20 december 1880 was het geopend met een door Tetar van Elven geschilderd beeld van 'Het Beleg van Haarlem in 1573 door de Spanjaarden'. Dit zelfde doek hing er weer, toen Anne met haar oom er een bezoek bracht. Oom Jo verzuimde nooit zijn kritisch commentaar op.
image034
Het gebouw werd op 20 december 1880 geopend.
image032
Een van de Panorama’s, ‘Het beleg van Haarlem’
het afgebeeldene te geven Zijn afschuw van alles wat met oorlog te maken had liet hij dan duidelijk merken. Was er op zondagmiddag iets te doen in Handwerkers Vriendenkring', of in het gebouw 'De Werkende stand' dan nam oom de kinderen daar ook wel eens mee naar toe. Er traden dan allerlei artiesten op die voor een genoeglijke middag zorgden. Meestal was er een zogenaamde conferencier die een praatje hield dat afgewisseld werd met liedjes. Sommige praatjes en liedjes hadden een protestachtige strekking. Vaak gericht tegen de slechte woon- en arbeidsomstandigheden van de werkende bevolking. Die uitjes hielden op toen ome Jo ging werken op een tuinderij aan de Boerenwetering. Het werk hield tevens in dat hij in de boerderij die op de tuinderij stond, moest wonen. Het was voor de kinderen te ver om dat iedere keer te lopen. In de vakantie zei Jo wel eens tegen zijn zuster: Aal, stuur dat scharminkel maar een weekje, en laat ze een vriendinnetje meenemen. We zullen ervoor zorgen dat ze wat dikker thuis komen. Anne; was al gedurende lange tijd vriendin met Treintje Amersfoort een dochter van de aardappelboer op de Lijnbaansgracht. Het was voor de stadse kinderen een hele belevenis. Iedere dag in de frisse lucht en eten zoveel je lustte. Vooral verse groente was iets wat ze anders nooit kregen. Thuis was het praktisch iedere dag stamppot. Veel aardappelen en weinig, en soms helemaal geen groente. Vlees was voor hen veel te duur en werd een keer per week gekocht. Het waren bijna altijd speklappen. Vader kreeg als kostwinner, zoals in die tijd gebruikelijk was, het grootste stuk. Dan volgde moeder die om kinderen te kunnen baren in goede conditie moest zijn. De werkende kinderen waren de volgende en wat dan nog overbleef werd onder de kleinere nakomelingen verdeeld. Anne had wel wat bedenkingen tegen dat eten van haar oom. Zij vond het niet zo fris want hij spoelde de groente na het plukken, in de sloot schoon. In principe vond ze dat niet zo slecht maar dat boven de sloot het bekende huisje met het hartvormige gat in de deur stond, vond ze minder fraai. Ze gedoogde het want de kinderen waren er nog nooit ziek van geworden. Misschien durfde ze tegen haar, soms wat autoritair optredende  oom, niet te protesteren.

Anne krijgt ander werk

Na een jaartje of twee werken in de Eerste Jan Steenstraat veranderde Anne van betrekking. Ze werd 'daghitje' bij de joodse familie De Bonte die aan de Carré kant van de Amstel woonden. Het gezin bestond uit: vader, moeder en drie huwbare dochters. Anne werd behandeld als een huisgenoot. Ze mocht mee aan tafel eten en deelde mee in de extraatjes. Ze leerde er de rabbinale keukengebruiken van orthodoxe joden. Zuivel en vlees gescheiden houden, aparte droogdoeken voor de verschillende servies onderdelen. Bij de afwas werden drie verschillende doeken gebruikt. Op een goede, of liever een kwade dag is Anne zich een hoedje geschrokken. Ze was er nog maar kort toen ze de heer des huizes, door het huis zag lopen met een wit kleed over zijn schouders en om zijn armen strak gebonden riemen. Hij prevelde daarbij voor Anne onverstaanbare woorden. Tijdens zijn wandeling door het huis raakte hij zo nu en dan met zijn hand een kokertje aan dat op de deurkozijn vast zat, en bracht daarna de hand aan zijn lippen. Anne verliet, toen haar werktijd om was, verbijsterd het huis. Thuis gekomen zei zij tegen haar moeder: 'ik ga daar niet meer naar toe. Die meneer is gek geworden' en ze vertelde haar verhaal. Moeder Aaltje kort aangebonden zei: “Doe niet zo idioot. Die man mankeert niets. Hij loopt alleen maar te bidden. Joden bidden zo”. Behoudens dat 'incident' had Anne het best naar haar zin. Haar weekloon was in vergelijking met het vorige dat ze verdiend had niet mis, een rijksdaalder in de week. Dat zette zoden aan de dijk van het gezin dat door permanent geldgebrek geplaagd werd. Daarbij kwam nog dat ze zo nu en dan druiven of ander voor die tijd luxe fruit mee naar huis kreeg. Anne haar, niet al te grote, garderobe werd aangevuld met te klein geworden kleding van de dochters Bonte. Toen dochter Bianca in het huwelijk trad was Anne een van genodigden op het feest. De familie vroeg haar om, ter verhoging van de feestvreugde, een liedje te zingen dat zij vaak onder haar werk zong. Het was een van de smartlappen met veel coupletten die op familiefeestjes dikwijls met veel succes werden gezongen en dat ook op dit feest met applaus werd beloond. Het eerste couplet.

Grootmoe, wat zal je me geven,
wanneer ik naar school toe zal gaan?
Ik geef jou een vlieger daar vlieg je mee kind,
ver boven de mensen in weer en in wind.
Een vlieger dat is een kostelijk gerief,
dat zal ik je geven, mijn prinseke lief(….)

image036Voorbeeld van het gebruik van de Tiefilien. Uit: Joodse riten en gebruiken. N.V. De Arbeiderspers 1968

De Familie Wisman

Waar de naam Wisman vandaan komt is mij tot op heden onbekend. Mijn directe voorouders komen uit noordoost Nederland en het is niet uitgesloten dat de oorsprong in Noord-West Duitsland ligt. De naamvariaties Wissmann, Wischmann, Wichman, Wiesmann en Weismann komen er veelvuldig voor. Ik hou me dus maar aan de Nederlandse kant van de zaak. Wat mij tot nu toe bekend is over het voorgeslacht van deze tak Wisman gaat terug tot 1765. In dat jaar werd Geert Wisman geboren. De woonplaats is nu nog onbekend. Wel weten we dat hij trouwde met Grietje Jans. Een van hun kinderen was Harm Geerts die op 1 juli 1789 te Pekela geboren werd Hij trad op21 maart 1818 te Smilde in het huwelijk met de in 1795 te Ruitenveen geboren Hillechien Sterken. Hun zoon Geert Harms aanschouwde op 19 december 1828 te Smilde het eerste levenslicht. En overleed op 24 maart 1865 eveneens te Smilde. Hij trouwde op 18 april 1848 met Hendrika Heins. Een van hun kinderen de zoon Hendrik kwam op14 januari 1858 op de wereld. Op 24 januari 1878 trad hij in Smilde in het huwelijk met de uit Gramsbergen afkomstige Wilhelmina van der Belt. Het echtpaar verhuisde naar Emmen waar hun eerste zoon Gerrit werd geboren. Na de geboorte van hun tweede zoon Jan vertrokken zij naar Nieuw Amsterdam, waar ze als overwegwachters bij de spoorwegen werkten. In 1883 kwamen zij in het Noord Hollandse Blokker terecht waar zij aan het Boekert te Oosterblokker nog drie kinderen kregen. Op 5 september 1891 maken ze de trek naar Amsterdam om daar in een woonark aan de Cruquisweg 58, later nr 55, te gaan wonen. Ook hier werd het gezin weer uitgebreid De woonark verlaten ze om op Oosterburgervoorstraat 19 te gaan wonen. Hierna verhuisde ze naar de Grote; Wittenburgerstraat 89. De oudste zoon Gerrit trouwde op 7 januari 1903 met de van huis uit katholieke Carolina de Jong die, om te kunnen trouwen, het katholieke geloof liet voor wat het was, en haar belijdenis bij de Hervormden deed. Ze bouwden een kinderrijk gezin op. Een paar van die kinderen zaten in dezelfde leeftijdsgroep als Anne Wolschrijn die heel graag bij haar tante Lien op visite ging. Zij kon het best met het gezin vinden. Wie zich er ook erg thuis voelden was de jongere broer van Gerrit  Willem hij kwam of zat er. Hij vond het in zijn ouderlijk huis niet zo gezellig. Het boterde niet zo goed tussen zijn ouders. Vader Hendrik trok zich van het gezin niet veel aan en was haast nooit thuis. Moeder Wisman moest voor haar zelf en de kinderen zorgen. De heer des huizes had totaal geen 'zitvlees'. Niet altijd op dezelfde plek werken vond hij prettiger en trad in dienst bij een firma die zich bezig hield met het aanleggen van spoorwegen door het hele land. Hij was dus nooit thuis. Zelfs in het weekend bleef hij liever op de werkplek rondhangen. Geld stuurde hij praktisch nooit naar huis alles werd opgemaakt aan eten en vooral aan drank. Zijn zwerflust bracht hem er zelfs toe dat hij tijdens de 'Boerenoorlog' de boel de boel liet en naar Zuid Afrika vertrok om daar bij het aanleggen van spoorwegen; te gaan helpen. Moeder Wisman was daardoor op zichzelf aangewezen maar zij droeg haar lot gelaten. Zij putte moed uit haar geloof. Al de tijd die zij over had gebruikte ze om in de bijbel te lezen. Deze lag dan ook opengeslagen in de la van de tafel. Zodra ze tijd had trok ze de la openen nam het boek der boeken eruit legde het op tafel en ging verder waar ze aan het eind van haar vorige rustpauze gebleven was. De wanden van de kamer getuigden ook van haar geloof. Overal hingen bijbelspreuken. Een van die wandbordjes is de oorzaak geweest dat zoon Rikus een pittige straf opliep. Zoals het meer voorkomt waren de kinderen niet tevreden met de dagelijkse gang van zaken Rikus in het bijzonder. Hij was het beu altijd maar weer als antwoord op zijn klachten te horen dat Onze Lieve Heer wel zou zorgen dat alles goed kwam. Zijn ongenoegen maakte hij duidelijk door onder de wandspreuk 'TOT HIER TOE HEEFT DE HEER ONS GEHOLPEN' te schrijven: 'EN LAAT HIJ ONS ER VERDOMME NOU MAAR WEER UIT HELPEN OOK'. Dat zijn moeder deze godslastering niet zou dulden had hij kunnen weten. Maar ja wat doe je als opstandige jongeling.
image037
Hendrik Wisman met Wilhelmina van der Belt en hun eerste kind, zoon Gerrit.
image039
Frederika Heins moeder van Hendrik


image041
Willen ca 20 jaar
image043
Anne 17 jaar
De straf was niet mis. Een week huisarrest met de opdracht direct na school thuis te komen om zijn zwarte ziel schoon te wassen met het lezen van het boek der boeken. Zijn moeder overhoorde hem 's avonds en als ze vond dat hij de opdracht niet serieus genoeg had opgevat, werd het huisarrest met een dag verlengd. Rikus heeft nog nooit in zijn verdere leven zo serieus de bijbel gelezen. De inkomsten van het gezin kwamen grotendeels uit een water en vuurnering die moeder Wisman, een paar huizen van haar woning in de Grote Wittenburgerstraat op nummer 48 exploiteerde. Als nevenactiviteit hield zij zich ook bezig met het zogenaamde 'porren'. Op de Oostelijke eilanden van Amsterdam woonden nogal wat havenarbeiders. Als er een boot gelost moest worden begonnen zij meestal in de kleine uurtjes. Als  je niet op tijd was werd je plaats door een ander ingenomen. Om zich niet te verslapen maakten zij een afspraak met de water en vuurvrouw om hen tijdig te wekken. Moeder Wisman was toch altijd vroeg op want zij moest zorgen dat er heet water was voor de klanten en dus de vuren opstoken. Zelf kon ze vanwege al deze werkzaamheden niet uit porren gaan dus moesten de kinderen bijspringen en voor dag en dauw de straat op om voor wekker te spelen. Ieder kind had zijn eigen wijk. Ondanks al de inspanningen van het gehele gezin ontstonden er schulden en moest op een gegeven moment de zaak, door gebrek aan financiële middelen, gesloten worden. Het gezin werd het slachtoffer van de christelijke leefwijze van de moeder. Zij handelde naar haar geloof. Ze gaf iedereen die zonder geld bij haar kwam om vuur, heet water of brandstof (turf en hout) toch het gevraagde mee. Je moest je naaste toch helpen en het geld zou ze wel krijgen als de mensen er wat beter voor zaten en anders zou de Heer wel uitkomst bieden. Mocht dat niet tijdens haar bestaan op aarde in vervulling gaan, dan zou het in het hiernamaals wel vergoed worden. Het grootste deel van de arbeiders hield van het karig inkomen nooit geld over om de schulden, die ze her en der hadden, af te lossen. Met de handel van moeder Wilhelmina Wisman ging het bergafwaarts. Zij kon ook haar schulden bij leveranciers niet meer betalen met als gevolg dat de schuldeisers met succes faillissement aanvroegen. Zij moest nu, wilde zij niet van de honger omkomen, net als zoveel andere vrouwen bij haar uit de buurt, zich als werkster gaan verhuren. De sfeer in huis leed er erg onder. De kinderen rebelleerden tegen haar rotsvast vertrouwen in een hogere macht. Van de acht kinderen zijn er twee die in meer of mindere mate het geloof trouw zijn gebleven. De andere zes zegde om verschillende redenen het geloof vaarwel. Volgens de meest bewuste kon er geen god bestaan, want als hij er wel was dan zou hij, als God der liefde, het nooit hebben Willem ± 20 Anne 17 jaar toegestaan dat er zoveel leed op de wereld was en dat zij ondanks hun bidden en kerkgang het zo slecht hadden. Zoon Willem hoorde daar ook bij en werd later syndicalist. Hij vond het leven thuis erg ongezellig en trok, toen hij bij dezelfde baas ging werken als zijn broer Gerrit, met goedvinden van zijn moeder bij broer en schoonzus in. Hij kon het goed met zijn schoonzus vinden. Zij was blij dat Willem er was want haar man kon nog wel eens, als hij een borrel op had, wat hardhandig worden en Willem die, qua natuur geen vechtersbaas was, kon zijn broer vaak met woorden in toom houden. Het zwaarste woord dat hij daar wel eens bij gebruikte was ‘potverdrie’. Hij had een hekel aan vloeken en grove schuine moppen werden door hem niet gewaardeerd.

Willem en Anne

image045Gerrit en Lien met Willem en JanAnne vond Willem wel aardig. Willem zag ook wel wat in Anne en als de tijd het toeliet, haalde hij Anne van haar werk en liepen ze samen naar huis. De ene keer via de Blauwbrug over de Amstel en de Weteringschans het Leidseplein en de Marnixstraat, een andere keer via de Magerebrug, Utrechtse dwarsstraat en Rembrandtsplein naar huis. De tocht was lang genoeg om veel af te praten. Moeder Aaltje was vrij snel op de hoogte van de relatie tussen die twee. En ze verzette zich er tegen. Anne mocht niet met Willem omgaan. Hij kwam uit een gezin, zo zei men, van ‘rauwdouwers en wat vooral telde was dat ze niet katholiek waren. Het gezin Wisman was van protestants christelijke huize. Anne trok zich niets van moeders verbod aan en bleef met Willem afspraakjes maken. Die ongehoorzaamheid was een doorn in het oog van moeder Aal en ze deelde straf op straf uit. Dat begon Anne te vervelen en in een onbewaakt ogenblik pakte zij haar kleren in een kussensloop en ging naar ome Jo en tante Riek. Die wilde haar niet houden maar toen Anne voet bij stuk hield en niet meer naar huis terug wilde, mocht ze blijven. Het echtpaar vond dat ze beter bij hen kon blijven dan zwerven. Maar toen Anne de volgende dag met een blij hart de deur van de familie De Bonte achter haar dichttrok, werd ze niet zoals ze dacht door Willem opgewacht, maar door een politie agent die haar staande hield en haar als volgt toesprak:

Nu moet je goed naar mij luisteren meisje, als je belooft dat je alleen en langs de kortste weg weer naar huis gaat, blijf ik achter je lopen. Doe je dat niet dan breng ik je naar het bureau, en moet je daar blijven totdat je vader je komt afhalen.

Anne keek met een trotse blik in haar ogen de agent strak aan en antwoordde: “Dat beloof ik u niet”. Ze moest dus mee naar het bureau, waar ze een paar uur moest wachten voor dat haar vader kwam om haar mee te nemen. Onderweg naar huis praatte haar vader indringend op haar in en smeekte haar om die jongen uit die rare familie, te laten vallen. Anne bleef naar tante Lien gaan om Willem te ontmoeten. Ze gingen samen wandelen en soms naar de Nassau bioscoop op de Lijnbaansgracht. Aan die geregelde ontmoetingen kwam een einde door de mobilisatie. Middels een openbare kennisgeving werden alle miliciens per 1 augustus opgeroepen. Willem vertrok naar de vesting Naarden waar zijn regiment pontonniers was gelegerd. De Maatschappij tot exploitatie van staatsspoorwegen maakte bekend: Gerrit en Lien met Willem en Jan.
Op hoog bevel zullen op maandag 3 augustus 1914 geene reizigerstreinen loopen en zal met ingang van dinsdag 4 augustus a.s eene beperkte dienstregeling voor reizigers met treinen worden ingevoerd.
De SDAP belegde op zondag 2 augustus een anti oorlogsmeeting in Den Haag ‘Het Nieuws Van Den Dag' plaatste de dag er na het volgende bericht:

Tegen den oorlog
Men meldt ons uit Den Haag:

Onder een hevig onweder vond de sociaaldemocratische anti oorlogsmeeting op Houtrust plaats, en werd door 3500 personen bezocht. Sprekers waren, Troelstra, Alberda, Duijs, Loopuit. Troelstra wijdde woorden van groote waardering aan de nagedachtenis van Jaurès. Ten slotte werd een motie aangenomen waarin de S.D.A.P. verklaart, de regeering te willen steunen ook wat betreft de mobilisatie, doch van de regeering te eischen, dat zij door beslag te leggen op alle voorraden levensmiddelen, niet slechts zorgen zal voor de gemobiliseerden, doch ook voor de noodlijdende gezinnen van de achterblijvers.

Via een 'Bekanntmachung' in de kranten liet, 'Seine Majestät der Deutsche Kaiser', weten, dat alle in Nederlanderland wonende Duitse dienstplichtigen zich in hun vaderland moesten melden. Niet alleen Willem was opgeroepen, ook zijn broer Harm moest de wapenrok aantrekken. Hij was ingedeeld bij de kustverdediging in Egmond aan Zee. Harm was niet zo'n fan van het leger en bij zijn eerste verlof, ging hij niet meer terug naar zijn onderdeel. Het duurde niet lang of de militaire politie arriveerde in de Grote Wittenburgerstraat. Harm verliet zo juist zijn ouderlijk huis. Met de woorden: “bent u Harm Wisman” werd hij staande gehouden. Zijn antwoord was: “nee, die zit boven ik ben Willem”. De twee militairen liepen de trap op en gingen naar binnen. Willem die in uniform aan tafel zat, werd gesommeerd om mee te gaan. Hij reageerde verbaasd en zei dat er hoogstwaarschijnlijk een misverstand in het spel was. Hij liet zijn verlofpas zien en toen hij zich als Lodewijk Wilhelmus Wisman kon legitimeren, vertrok de MP zonder arrestant. Enige dagen later werd Harm toch opgebracht en heeft zijn straf in het cachot moeten uitzitten. Anne had inmiddels haar betrekking op de Amstel verlaten om zich per dag als werkster te verhuren. Het bracht wat meer geld in het laatje Gemiddeld zo’n één gulden tien per dag. De normale vergoeding was een gulden. Anne had echter inmiddels zo'n reputatie als werkster opgebouwd, dat ze van verschillende mevrouwen een dubbeltje meer kreeg. Maar het was niet genoeg om het gezin draaiende te houden. Moeder Wolschrijn had een handelsnatuur overal zag zij brood in. In het seizoen dat de walnoten rijp waren kocht ze grote hoeveelheden noten die nog in de bolster zaten, en bewerkte die thuis. Dat hield in dat ze van de bolster ontdaan werden en gezwaveld. Dat laatste gebeurde in de niet al te grote ruimte waar de plee was. Op de pleedeksel werd een bak met smeulende zwavel gezet, waar boven een mand met de ontbolsterde noten werd gehangen. De zwaveldamp trok dan door de noten en zorgden er voor dat de vrucht mooi blank werd. Het was ongezond werk De vrijgekomen schadelijke dampen werden mondjesmaat afgevoerd door het pleeraampje. Die noten moest Anne gaan verkopen. Als ze de boer opging kreeg ze een schort voorgebonden waarvan de twee uiteinden aan elkaar waren geknoopt. Door de zo ontstane lus stak ze een arm en tilde het schort op. In de buidel die dan ontstond werden de noten gegooid. Aldus uitgerust kocht ze voor vijftien cent een kaartje voor de boot naar Zaandam, in Amsterdam was de concurrentie groot, om de noten uit te venten. Ze mocht pas thuis komen als ze 'los' was. Tijdens de boottocht naar huis dacht ze dikwijls aan Willem. Die stuurde regelmatig romantische ansichtkaarten naar zijn Anne. De door hem geschreven tekst begon steevast met de woorden: 'Beminde Anna' waarna het relaas van zijn ervaringen volgde. Als het hem minder goed ging dan probeerde hij dat te verbloemen. Zo schreef hij eens:

Beminde Anna,
met mij gaat het goed en ik hoop van u hetzelfde. Ik moet morgen naar het hospitaal. Ik heb een flinke infectie in mijn vinger.
Je liefhebbende Willem.

Anne was, zoals uit haar antwoord blijkt, op de hoogte van de infectie. Op 1 maart 1916 schreef zij zonder komma's en punten:

Willem ik heb uw kaarten ontvangen en vernomen alsdat u zoo een pijn in uw duim hebt maar dat is uw eigen schuld dat zal ik u zondag wel vertellen en hartelijk gefeliciteerd met uw zustersverjaardag meer weet ik niet te schrijven
hartelijke groeten van uw l.h.b.de
A.C.W.

De gebruikte afkortingen betekenden: liefhebbende Anna Cornelia Wolschrijn. Uit andere kaarten blijkt dat Anna niet wilde dat de overige gezinsleden Willems post lazen. Ze liet ze naar tante Riek en oom Jo sturen. Dat het tussen Anne en Willem niet altijd van een leiendakje ging blijkt uit een kaart van 16 mei 1916:
Willem hoe komt het dat je de helen week nog niet geschreven hebt ben je soms kwaad op mij ik kan er ook niets aan doen want ik heb je niets gedaan ik heb je toch geschreven dat je naar tante Riek moest schrijven je hebt ome Jo wel een kaart gestuurd en mij niet en het is toch hetzelfde adres ik heb de hele week een ansicht gehad en dat was dinsdag als je zoo onverschillig wordt dan kan het mij ook niets meer schelen

Het kazerneleven werd onderbroken toen in 1916 de dijken van de Zuiderzee bezweken en grote delen van Waterland onderliepen. Technische delen van het leger werden ingezet om de zaak onder controle te krijgen. Ook het genieregiment waartoe Willem behoorde werd naar het rampgebied gestuurd om noodbruggen te slaan en de bestaande te repareren.
De correspondentie bleef doorgaan. Ook anderen leden van de familie vergaten Willem niet. Vooral broer Rikus schreef regelmatig over de toestand thuis. Een tweetal citaten:

Waarde Broer,
Bij dezen laat ik je weten dat het hier tamelijk goed gaat. Moeder gaat goed vooruit. Zij zit bijna de heele dag op. Als je wilt schrijf eens een kaart naar Geertje die is op het oogenblik ziek.
De hartelijke Groeten van je broer.
Rikus.

Waarde Broer,
Wij hebben je kaart ontvangen en daaruit vernomen dat je goed bent overgekomen. Harm is vandaag (Woensdag) weer overgeplaatst van Egmond aan Zee naar IJmuiden. Wij zijn naar de Twee Wezen geweest het was prachtig. Als je Zondagmorgen komt schrijf dan hoe laat dan haal ik je weer.
Rikus.

Van de wederzijdse ouders kreeg Willem geen post. De vermoedelijke oorzaak is; dat het schrijven ze niet zo gemakkelijk afging. Van de brieven waarover op sommige postkaarten wordt geschreven is er helaas niet een bewaard gebleven. De kaarten vond men echter, door de afbeelding er op, de moeite van het bewaren waard en in een lege schoenendoos gestopt. Mijn moeder had ook die bewaardrift en aan het eind van haar leven vond ik een deel van een uit kaarten bestaand overzicht van een mensenleven.

Liefdes post van Willem 1914-1918

image047image048


image049image050

Willem in het leger 1914-1918

image053image054

image055
Willem tweede van rechts in tent veldleger.
image056Willen tweede van links staande.

image052Willem met schaal en pollepel achter de tafel

image051